nommen wurde, die zu tragen sein alternder Geist und sein mörscher Körper nicht mehr vermochten". Dat was een geoorloofde riposte. Want die „alternder Geist" ontwikkelde zich daarna nog tot een hoogte, welke geen enkele militaire publicist benaderde en schiep daarnaast de oplossing hoe Duitschland met z ij n leger en met z ij n leerlingen den tegenstander slaan kon, ja zelfs slaan moest. De Duitsche keizer koos Moltke, den jongere, als uitvoerder van het testament van den ouden Schlieffen. En d i e leerlingen, welke wellicht tot de uitverkorenen behoor den en die de afscheidsbijeenkomst bijwoonden, zullen reeds toen hebben voorvoeld, dat deze opvolger niet tot de zoo- danigen kon gerekend worden. Want hij antwoordt Schlieffen hij heeft viermaal meer „tijd en ruimte" noodig en hij zegt desondanks vrijwel niets. Hij spreekt de gewone tafelrede van den gewonen mensch uit ook de meest welmeenende zal bij deze rede nergens een herin neringsstreepje plaatsen, behoudens dan wellicht aan het slot: „dieser unbeugsame, leidenschaftliche Wille zum Siege ist das Vermachtnis, dass E. E. dem Generalstabe hinterlassen es wird an uns sein es heilig zu halten". Hier komt de ongewone klank even naar buiten de eerste oorlogsmaand heeft aangetoond, hoe valsch zij verklonk. Moltke is een keurig, een voornaam, een ontwikkeld, een begaafd, een fatsoenlijk mensch niet eerzuchtig, met een neiging tot pessimisme en zelfs in zijn latere jaren tot een mystiek fatalisme. De aangewezen uitvoerder van Schlieffen's testament was hij niet. Tijdens de stafreis in 1904 schrijft hij reeds als Generalquar- tiermeister „Graf Schlieffen fragt mich ab und zu um meine Absicht, und diese deckt sich fast nie mit der seinigen. Man kann sich keine grosseren Gegensatze denken als unsere beiden- seitigen Ansichten". Eerzuchtig is Moltke niet hij weet en voelt zich niet geroepen om Schlieffen's plaats in te nemen „lieber den Hals brechen, als auf einem Posten stehen, den man mit Bewusstsein nicht ausfüllen kann", schrijft hij reeds als jong stafofficier. Hij heeft de positie van chef van den Generalen Staf niet begeerd eerst op aandringen van den keizer aanvaardde hij de benoeming. Vanaf dat oogenblik heeft hij getracht door harden arbeid en ijver zoo goed mogelijk de leemten aan te vullen, welke hij bij zichzelf onderkende. Dat hij dan ook de theorie heeft doordacht ten aanzien van de aanvoering van millioenenlegers, van hun concentratie, hun aanmarsch, hun verpleging en bovenal ten aanzien van de Ungewissheit, waarin de veldheer en zijn onderaanvoerders steeds 751

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 23