Aannemende, dat de militairen sub b., c. en d. (dit is dus 43
tot kaderbetrekkingen en geoefend veldsoldaat zullen kunnen woi-
den opgeleid en dat de achterlijken sub (dit is 8 door de
geneeskundige commissie zullen worden afgekeurd ingevolge A. O.
1925 No. 20 art. 23 (6), blijft de vraag open, wat te doen met
de 49 die overblijft, n.l. degenen, die slechts even voldoen.
Aan den eenen kant zijn er geen voldoende termen aanwezig
om ze door een geneeskundige commissie te doen afkeuren, aan
den anderen kant kan met vrij groote zekerheid aangenomen wor
den, dat uit deze categorie militairen nimmer een veldsoldaat zal
groeien. Daarbij komt nog, dat er geen enkele bepaling bestaat op
grond waarvan na verloop van eenige jaren, c.q. na het eerste
verband, ontslag uit den militairen dienst kan worden verleend,
miits de man zorg draagt niet te veel zware straffen op te loopen
en zijn physiek niet te veel lijdt in den loop der jaren, waaruit
dus volgt, dat militairen tientallen jaren in dienst kunnen blijven,
zonder dat zij eenige practische waarde bezitten.
Verreweg de meeste recruten hebben een verbintenis van 6 jaren
aangegaan om nu te voorkomen, dat zij, die vallen onder e. langer
dan noodig is in militairen dienst verblijven, ware punt a. van het
4e artikel, opgenomen in den verbintenisstaat model No. 25, als
volgt te wijzigen
„Wanneer binnen twee jaren na het aangaan van deze ver
bintenis blijken mocht, dat ik ongeschikt ben om tot veldsoldaat
opgeleid te worden".
De tijd van twee jaar houdt verband met
le. Den recrutentijd 8 maanden,
2e. De voortgezette opleiding 1 jaar,
3e. In te halen tijd voor ziekten (hospitaal etc.) 4 maanden.
Na den recrutentijd ware door den betrokken compagnies-com
mandant - bij overplaatsing naar een veldbataljon een aan-
teekening te stellen op de overgangsstukken betreffende de ge
schiktheid (hieronder dus niet alleen te verstaan de verstandelijke
vermogens) van de afgerichte recruten, waaruit de nieuwe com
pagnies-commandant dus dadelijk kan zien, welke de zwakke
broeders zijn en maatregelen kan treffen om te trachten hen op een
hooger peil te brengen. Lukt het ook in de voortgezette opleiding
niet om de gevechtswaarde dier militairen te verhoogen, dan kan de
compagnies-commandant zijn korps-commandant hiermede in ken
nis stellen, die zich er van overtuigt of dit inderdaad juist is. Acht
ook de korps-commandant den man inderdaad ongeschikt voor veld
soldaat, dan zou op zijn voordracht de Legercommandant die(n)
ongeschikte (n) uit den militairen dienst kunnen ontslaan. Rekening
houdende met het aantal uit den militairen dienst ontslagenen per
jaar, zou de werving het volgende jaar met dit aantal verhoogd
kunnen worden. Indien terzake geen maatregelen genomen zouden
889