998
7. HET RAPPORT VAN DE COMMISSIE-SIMON EN HET VRAAGSTUK
DER LEGERORGANISATIE IN BRITSCH-INDIË.
Verschenen is het verslag van de befaamde Commissie-Simon, het lichaam,
bestaande uit een 6-tal Britsche parlementsleden onder presidium van den
Londenschen advocaat Sir John Allsebrook Simon, gekozen door het Britsche
parlement en bij besluit van den Engelschen Koning van 26 November 1927
geconstitueerd, ten einde
„een onderzoek in te stellen naar de werking van het huidige bestuursstelsel
en het ontwikkelingspeil in Britsch-Indië en de mate waarin de vertegenwoor
digende lichamen in dit gebied aan invloed en beteekenis winnen
een oordeel uit te spreken omtrent de vraag öf en zoo ja in hoeverre het
wenschelijk is te achten over te gaan tot invoering van het beginsel van
zelfbestuur in dit land dan wel de daar reeds thans bestaande vormen van
autonomie uit te breiden, te beperken of te wijzigen".
Wel nimmer is in den loop der geschiedenis een commissie belast gewor
den met een moeilijker, omvangrijker en belangrijker taak. Wanneer men
zich even dit geweldige, in zijn samenstellende deelen zoo uiteenloopende
gebied voor oogen haalt met zijn bevolking van 320 millioen zielen, verdeeld
in een groot aantal volken en rassen met onderling sterk afwijkende cultuur,
afkomst, godsdienst, adat, taal, economische omstandigheden, ontwikkelingspeil,
nooden en behoeften en zich er rekenschap van geeft, hoevele en hoe inge
wikkelde problemen deze staatscommissie moest doorworstelen alvorens zich
een denkbeeld te kunnen vormen over de factoren, die de toekomstige politiek
in Britsch-Indië zullen moeten beheerschen, dan eerst komt men tot volledig
besef van de enorme taak, die op haar schouders werd gelegd. Een taak, even
moeilijk als verantwoordelijk. Want al luidde haar opdracht niet anders dan:
„onderzoeken en rapporteeren", het is wel duidelijk dat haar voorstellen en
aanbevelingen althans de groote kans loopen om tot richtsnoer te worden
aanvaard bij de politiek, die de Britsche Regeering ten aanzien van Indië in
de eerstvolgende decennia zal voeren. Indien tenminste de loop der gebeur
tenissen in het schiereiland den arbeid der commissie niet achterhaalt!
De taak der Commissie-Simon werd niet weinig verzwaard door de houding
van een deel der Indiërs, leder krantenlezer zal zich herinneren dat haar pad
niet steeds op rozen ging en dat hoon en smaad ruimschoots haar deel wer
den. Deels tengevolge van haar zuiver Britsche samenstelling, deels tengevolge
van een verkeerd begrip harer opdracht, bestond er in het kamp der Indische
nationalisten al van huis uit een scherp wantrouwen tegen de commissie, zich
herhaaldelijk uitende in een weigering tot samenwerking of zelfs in ernstige
tegenwerking. Bij een groot deel der Indiërs scheen de meening te hebben post
gevat, dat de Commissie-Simon in wezen de bedoeling had maatregelen te
beramen en besluiten te nemen om eiken vorm van „home rule" zooveel
mogelijk te beletten en dat het daarom noodzakelijk was al dadelijk tegen dit
lichaam stelling te nemen. Dat handige agitatoren bovendien de komst der
commissie uitbuitten om bij de bevolking onrust en ontevredenheid te zaaien,
behoeft wel geen betoog. Zoo werd haar arbeid ernstig bemoeilijkt.
De instelling der Commissie-Simon met haar zoo vérstrekkende en diep
gaande opdracht droeg geenszins een incidenteel karakter doch was niet
meer of minder dan een van de noodzakelijke stappen ter inlossing
eener belofte. Op den 20en Augustus 1917 sprak de toenmalige mi
nister van koloniën, Montagu, in het Engelsche Lagerhuis een gedenk
waardige rede uit, waarin hij verklaarde dat de politiek van de Britsche Re-