1001 In dit enoime schiereiland, waarvan de samenstellende deelen zoozeer uit- eenloopen in geografische gesteldheid, klimaat, aard en vruchtbaarheid van den bodem, fioia en fauna, leven een groot aantal rassen en volken, die zoo mogelijk een nog grootere verscheidenheid vertoonen. Zoowel in afkomst als in geaardheid, structuur, adat, godsdienst, taal, ontwikkeling en econo mische omstandigheden verschillen deze volken zóódanig, dat het een wonder mag heeten, dat dit geheel niet reeds lang uiteen is gevallen en dat het den Britten gelukt is, zóó lang vrede en rust onder de Indische volken te hand haven. Nog verwondelijker is dit, indien in aanmerking wordt genomen dat die groote verschillen niet tot afzonderlijke gebieden beperkt zijn doch dikwijls dóór cn naast elkaar optreden. Een enkel sprekend voorbeeld moge dit illustreeren. Van de totale bevol king ad 320 millioen zielen zijn 217.000.000. Hindoe's, 70.000.000. Mohamme danen. Deze beide godsdiensten, levensaanschouwingen iiever, wijken sterk van elkaar af, staan in wezen zelfs vijandig tegenover elkaar, véél meer dan bij de onderscheidene Westersche religiën het geval is. Beide stelsels beheer- schen geheel het dagelijksch leven, het geheele doen en laten hunner belijders en accentueeren daardoor in hooge mate de tusschen hen bestaande kloof. Het Hindoeisme bv. kent de rigoureus gehandhaafde kastenindeeling, een in stelling geheel vreemd aan het wezen van den Islam. De Hindoe's vereeren het rund terwijl de Mohammedanen bij enkele hunner groote religieuze feesten runderoffers brengen. Zoo zijn er tal van tegenstellingen. Het feit, dat ras vermenging door huwelijk tusschen vertegenwoordigers van beide culturen is uitgesloten werkt mede om een strenge afscheiding in stand te houden. Welnu, deze beide godsdiensten hebben niet elk hun afzonderlijk terrein doch worden over geheel Indië naast en dóór elkaar aangetroffentot de kleinste plaatsen toe hebben een Hindoe- en een Moslimgemeenschap. Dat in dit feit een onuitputtelijke bron van twisten en rustverstoringen is gelegen zal duidelijk zijn. Trouwens, de cijfers wijzen het uitin het tijdvak 1923—1927 vielen niet minder dan 450 dooden en 5000 gewonden in Hindoe-Moslimsche twisten terwijl de cijfers der latere jaren nog aanzienlijker zijn. Ongetwijfeld is de steeds smeulende vijandschap tusschen de volgelingen van de Hindoe-leer en van den Islam de grootste steen des aanstoots in het Britsch-Indische gebied. Doch het is de eenige nieter bestaan behalve deze nog tal van andere belangen- en ideeëntegenstellingen tusschen de bevolkings groepen die tot conflicten aanleiding kunnen geven en die een voortdurende waakzaamheid der regeering en hare organen noodig maken. Het zou ons te ver voeren hier dieper op in te gaan; het bovenstaande moge voldoende zijn om aan te duiden welke ernstige moeilijkheden het besturen van een dergelijk conglomeraat meebrengt. In dit reusachtige, zoo heterogene gebied is, zoowel ter verdediging van het territoir naar buiten als ter handhaving van de inwendige oide en rust een troepenmacht aanwezig, bestaande uit een staand leger ad 220.000 man, waarvan 60.000 man Britsche en 160.000 man Indische troepen, zoomede 34.000 reser visten 2). Wij kunnen de taak dezer weermacht, verdeeld in een veldleger, dekkingstroepen en garnizoenstroepen, in drie deelen splitsen. Vooreerst de verdediging van het gebied tegen aanslagen van buiten, de eigenlijke het aantal verschillende tongvallen bedraagt niet minder dan 222. 2) Bovendien onderhouden verschillende Indische vorsten nog troepen in hun rijken. Deze troepen zijn niet alleen bestemd voor de handhaving van orde en rust in de betrokken Indische staat doch kunnen ook tot de defensie van Britsch Indië worden geroepen. Zij maken dan echter deel uit van het Br. Indische leger daar geen Indische staat zelfstandigheid naar buiten heeft. Oeen der staten mag b. v. diplomatieke betrekkingen onderhouden met een buitenlandsche mogendheidalle betrekkingen der staten naar buiten zijn in handen van de Kroon.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 77