1002 defensietaak dus. Te dezen aanzien verkeert Indië in zeer gunstige omstan digheden, daar het gebied op verreweg het grootste gedeelte zijner grenzen van buiten praktisch niet te naderen is. Een poging toch om Indië van de zeezijde aan te vallen is uitgesloten te achten zoolang de machtige Britsche vloot gereed ligt om den invaller een halt toe te roepen. Aan de Noordzijde sluiten de geweldige ketenen van het Himalayagebergte, aan de Oostzijde de bergmassieven van Birma het schiereiland bijna hermetisch af. Toch, hoe gunstig ook in algemeenen zin de defensie in dit koloniale gebied er voorstaat, ook Britsch-Indië heeft zijn „Achilleshiel"de N. W. grens. Al vanouds is de „North-West Frontier" geweest de invalspoort van Indië, door welke herhaal de malen invallers het schiereiland binnentrokken om tot diep in het binnenland door te dringen. En al moge de laatste decennia het gevaar voor een inval van woeste horden uit Centraal-Azië geweken zijn, niettemin slaat Engeland nog altijd met een bezorgd oog de N. W. grens van Indië gade. Aansluitende aan Afghanistan, het rijk dat gedurende zoo langen tijd tot de Russische invloedssfeer heeft behoord en waarin nog steeds Rusland een machtigen invloed uitoefent, vormde de N. W. grens reeds vele decennia lang het con tactpunt, waar de Russische expansie-politiek opbotste tegen de Britsche belan gen. Of Engeland in dit opzicht met onverdeelde vreugde de vervanging van de czaristische imperialistische politiek door de zegeningen van het Sovjet- bestuur heeft aanschouwd, meenen wij te mogen betwijfelen. Doch hoe het ook zij, dit is wel zeker dat de N. W. grens, het eenige punt, waar volgens den huidigen stand van zaken het Britsche imperium met succes over land kan worden aangevallen een oorlog tusschen Canada en de V. S. mag uitgesloten worden geacht nauwlettend in het oog wordt ge houden en in het defensiesysteem van het wereldrijk een groote rol speelt. Ook op het N. O. en Oostfront, Assam en Birma, vormt het bergland geen onoverschrijdbare barrière zooals het Himalaya gebergte in het Noorden. Met de mogelijkheid van een inval moet dus ook daar rekening worden gehouden. Vooralsnog echter kan het gevaar, dat van de drie aan dit front grenzende rijken: China, Cochin-China en Siam dreigt, niet hoog worden aangeslagen. Evenwel, in de toekomst kan hierin verandering komen en zoo is dan ook de defensie van het N. O. front niet verwaarloosd. In Assam zijn een zevental bataljons, in de eerste plaats voor grensverdediging, gelegerd. Birma, dat eerst sedert 1923 deel uitmaakt van Britsch-Indië, waarbij het naar aard en wezen overigens in het geheel niet thuishoort, is hoofdzakelijk bij het schiereiland getrokken uit defensie-overwegingen; door deze samen trekking toch kwam de defensie van het geheele N. O. en Oostfront in één hand en werd de in Birma gestationneerde troepenmacht een onderdeel van het Britsch-Indische leger. De tweede taak van het leger in Indië is de bescherming van het gebied tegen aanvallen, wel niet van buiten, maar dan toch van den buitenomtrek. Langs de Noordelijke landgrens, meer in het bijzonder in het N.W. en N.O., leven een aantal wilde, primitieve, in naam onder Britsch gezag staande, doch in wezen vrijwel onafhankelijke bergstammen, die zich bijna doorloopend min of meer op voet van oorlog bevinden met den Brit, en die het gouvernement handen vol werk geven. Herhaaldelijk waren groote en bloedige expeditie's noodig om rust en orde in deze streken te herstellen; in het tijdvak 1850 1922 niet minder dan 72, waaronder veldtochten Tirah, Chitral, Waziristan, Mohmandlanden die troepenmachten van vele duizenden vereischten. In het bijzonder de stammen langs de N. W. grensde Afridi's, Mohmands, Orakzai's, e.a. hebben het den Britten moeilijk gemaaktmen zou dit gebied met ons Atjeh kunnen vergelijken. Met dit groote verschil evenwel, dat bij ons de strijd gestreden is terwijl dit op de „North-West Frontier" nog geenszins het geval is, getuige de ernstige situatie die de opstandige stammen nog slechts weinige weken geleden in het Peshawar-gebied hebben geschapen. De derde en zeker niet minst belangrijke taak van het Britsch-Indische leger is de handhaving van de inwendige orde en rust. Voorwaar geen sinecure I

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 78