Indië behoorlijk van de noodige rijst hadden voorzien, de moei lijkheden van de voedselvoorziening die in 1918 en 1919 bestaan hebben, tot uiterst geringe proporties zouden zijn teruggebracht. Bij volledige isolatie zijn wij uiteraard aangewezen op eigen hulpmiddelen. Uitbreiding van de productie door aanplant van vroegrijpende gewassen zooals b. v. mais, zij dan het parool. Voor Java, als geheel beschouwd, acht ik ook dan echter het gevaar voor ondervoeding niet bijster groot, althans voor wat betreft plantaardige voedingsmiddelen. De uit een oogpunt van Inlandsch gebruik voornaamste voe dingsgewassen zijn in volgorde rijst, cassave, mais en kedele. Nu leeren de gemiddelde cijfers der over de jaren 1927, 1928 en 1929 uitgegeven statistieken dat het tekort aan rijst alleen reeds kan worden gedekt door de artikelen cassave en mais, welke tot groote hoeveelheden worden uitgevoerd, zonder dat daar invoer tegenover staat. Bij die uitspraak heb ik rekening gehouden met het verschil in voedingswaarde. Intusschen zal de d i s t r i b u t i e een van de moeilijkste vraag stukken van de economische voorbereiding zijn. Ik zou al zeer onvolledig zijn, wanneer ik van de weinige ge gevens welke v. w. b. de buitengewesten beschikbaar zijn, niets vermeldde. Het laatste Kol. Verslag (1929) bevat een staatje III waarin het invoer- en uitvoerexcedent over de jaren 1925 t/m 1928 staan ver meld. Feitelijk zou ik elk gewest afzonderlijk in bespreking moeten brengen, maar daartoe zou ik te veel van Uw geduld vergen. Ik bepaal me dus tot een enkele greep. Celebes en Bali en Lombok zijn de eenige gewesten met een uitvoerexcedent, welk overschot zich in een steeds stijgende lijn be weegt. Een verrassing was voor mij dat Sumatra's Westkust, dat in 1925 nog een uitvoerexcedent had, sindsdien in toenemende mate op den invoer was aangewezen. Ook Atjeh voerde in 1926 nog uit, doch heeft sindsdien een invoerexcedent (oorzaak verbouw van handelsgewassen). De overige gewesten voeren, zooals U weet, alle min of meer belangrijke hoeveelheden in, zonder dat daar uitvoer tegenover staat. De buitengewesten, in hun geheel genomen, voeren steeds grootere hoeveelheden in, welke in belangrijkheid den invoer in Java verre overtreffen. Zooals ik hiervoor reeds zeide, waren destijds de heeren Lulofs en van Vuuren ten opzichte van de rijstvoorziening in de buitenge westen geenszins pessimistisch gestemd. Hun uitspraak vond ik o. a. bevestigd in een artikel in de Korte Berichten van 18 Juli 1930, dat als volgt eindigt „Uit een en ander moge duidelijk naar voren zijn gekomen, dat er weinig aanleiding bestaat, om ook hier te lande maatregelen 1035

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 11