Zooals ik reeds meedeelde ben ik van oordeel, dat de voor
bereiding en leiding der Staatsmobilisalie niet in handen moeten
zijn van het Leger, doch dat deze moeten worden toevertrouwd
aan den Directeur van Landbouw, die daarvoor over een spe-
cialen dienst dient te beschikken. Dat deze dienst voortdurend
contact moet hebben met de verschillende departementen, niet
het minst met het Departement van Oorlog, spreekt vanzelf.
Dat de commissie de leiding der staatsmobilisatie wilde toe
vertrouwd zien aan een militair, meen ik daaraan te moeten
toeschrijven dat zij, in plaats van aan de „economische weer
macht" de haar toekomende zeljstandige taak toe te kennen, haar
te veel beschouwde als bestemd voor ruggesteun van de gewa
pende macht. Deze opvatting, welke ik bij meer dan een schrij
ver over het onderwerp „staatsmobilisatie" aantrof, lijkt mij,
vooral voor Nederlandsch-lndië, niet juist. De algemeene
taak van de economische weermacht mag m. i.
geen andere zijn dan het treffen van maatrege
len voor het onder a b n o r m a 1 e o m s t a nd i gh ed en
zooveel mogelijk in stand houden van het nor
male economische leven. Het treffen van voor
zieningen, speciaal voor de gewapende macht,
kan slechts een neventaak uitmaken, doch mag
nimmer worden beschouwd als hoofddoel.
Het eindverslag van de commissie werd der Regeering op 17
Januari 1918 door tusschenkomst van den Directeur van Land
bouw aangeboden. Eenigen tijd later werd de commissie ontbonden,
onder dankbetuiging voor de loffelijke wijze waarop zij zich van
de haar opgedragen taak had gekweten.
De hoogst belangrijke zaak waar het om ging was intusschen
aan den kapstok gehangen.
Wel werd sedert een zelfstandig Centraal Kantoor voor de
Statistiek opgericht en werden op het gebied der staatsmobilisatie,
voornamelijk in den crisistijd enkele op zichzelf staande regelingen
getroffen, doch van een systhematische voorbereiding is voor
zoover bekend geen sprake meer geweest; zelfs leveren de pu
blicaties van het Centraal Kantoor van de Statistiek absoluut on
voldoende materiaal voor die voorbereiding. Wanneer wij dan
om ons heen zien en den voorsprong constateeren welke andere
mogendheden op ons hebben, dan kunnen we den toestand voor
Indië niet anders dan zeer onvolkomen noemen
Het voorgaande samenvattende, kom ik tot de volgende
Conclusies:
1. Ten einde zonder te veel wrijving den overgang te doen
plaats hebben tot den toestand, welke het gevolg is van een
conflict waarin wij, hetzij direct door deelname aan de krijgsver-
1038