4. DE GEDACHTE EN DE DAAD VAN TANNENBERG.
door
P. G. MANTEL.
Kapitein der Infanterie.
(Zie I. M. T. '29 Nos. 8 en 12. '30 Nos. 5, 6 en 10.)
Naar aanleiding van het artikel „Hoffmann en Tannenberg" van
de hand van den Heer M. H. du Croo in het Juni-nummer van dit
tijdschrift, mijnerzijds nog een laatste woord in het lange-afstands-
debat i) over de Tannenberg-strijdvraag.
Alvorens aan te toonen, dat er geen reden is correctie aan te
brengen in de conclusie aan het eind van mijn bijdrage in het Mei
nummer, enkele opmerkingen vooraf.
In de eerste plaats zou ik misverstaan hebben waar de kern dei-
rechtzettingen lag, welke mijn bijdrage in het Augustus-nummer
van 1929 zou behoeven. Die kern lag, aldus de Heer du Croo in
het Juni-nummer, in de zinsnede „En in dien spiritus rector dacht
en deedwijlen veldmaarschalk Graf von Schlieffen". Dat
het de geest van von Schlieffen was, welke in Tannenberg tot uiting
kwam, heb ik evenwel nimmer bestreden daar kan dus geen ver
schil van meening liggen. In het Augustus-nummer van 1929 zeide
ik reeds -al was het terloops, omdat het behandelen van de voor
geschiedenis van Tannenberg niet in mijn bedoeling lagdat
onder Graf von Schlieffen de operatie in Oost-Pruisen al dikwijls
onderwerp van studie geweest was. Wèl ontstaat verschil van
meening als de Heer du Croo in het December-nummer van 1929
schrijft Maar de strategische spiritus rector in voor
bereiding en doorvoering is Hoffmann".
In de tweede plaats zou ik in het Augustus-nummer 1929 Luden-
dorff of het tweemanschap Hindenburg-Ludendorff als de strate
gische „Urheber" van Tannenberg beschouwen, terwijl ik in de
conclusie aan het eind van mijn betoog in het Mei-nummer de
O. H. L. als zoodanig aanmerk. De tegenspraak is hier slechts
schijnbaar het gaat toch om de gedachte en de daad. Den 21 sten
Aug. grijpt de O.H.L. in zij wil niet weten van terugtrekken achter
den Weichsel noch van terugvallen op die rivier, zij wil het offensief
De Redactie moge hierbij aanteekenen dat schrijver in Nederland vertoeft.
1081