Hiervóór hebben we gezien dat bij oprichting van de vorenver-
melde bataljons h. t. 1. reeds 3 Infanterie vaandels aanwezig waren.
Deze vaandels werden voorloopig aan het le, 2e en 3de bataljon
gegeven terwijl men aan Z. M. den Koning het voorstel deed om
de&vijf overige bataljons eveneens een vaandel te schenken.
Dit voorstel viel in goede aarde want al heel spoedig werden
8 nieuwe bataljons vaandels, het opschrift dragende
bataillon koloniale Infanterie h. t. 1. aangebracht, zoodat op 25
Augustus 1833 de plechtige uitreiking dier krijgsteekenen kon
plaats vinden.
Uit het desbetreffende verslag blijkt dat toen reeds garnizoens
veranderingen hadden plaats gevonden. Immers het 4de ba a jon
blijkt te Salatiga garnizoen te houden, terwijl aan het le bataljon
het vaandel niet kon worden uitgereikt, omdat dit korps tot de-
troepenmacht ter Sumatra's Westkust was komen te behooren. Dit
bataljon ontving zijn vaandel in 1837 uit handen van den cotnman
dant van het leger toen het in de linie voor Bondjol was gelegerd.
Vaandeldrager zijn, werd van den aanvang af als een zeei bij
zondere functie aangemerkt.
Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 12 Octobei 1833
werd bepaald
„Dat bij elk bataillon infanterie van het leger in Indie, een vaan
deldrager zal zijn geplaatst, gerangschikt onder den ondeiadjudant
van het bataillon, dragende dezelfde kleeding en genietende de
zelfde soldij en kleedinggelden als voor dezen is vastgesteld'
„Dat het kiezen van eene onder-officier tot vaandeldiager, be
schouwd zal worden, als eene belooning voor goed gediag en ijver,
en tevens als strekkende om aan den verdienstelijken onder-officier,
die, uithoofde van zijnen gehuwden staat of om eenige andeie
redenen niet, dan in zeer buitengewone gevallen, in aanmerking
zou kunnen komen om tot officier bevorderd te worden, eene
ruimere verzorging gepaard met bevordering in rang te verschaffen.
Dienende tot informatie der korps-commandanten dat de hier
boven bedoelde vaandeldragers telkens op voordragt van den ba-
taillons kommandant door den bevelvoerenden generaal zullen
worden benoemd".
Is de naam koloniaal" en kolonialethans niet zoo'n slecht-
klinkende naam meer, omdat er een traditie aan verbonden is en
we mogen het toch gerust zeggen omdat, naast de vele goede
bestuurders, de „koloniaal" met zijn kameraden uit de inheemsche
samenleving, h. t. 1. een zoo belangrijk aandeel hebben gehad in
het scheppen van toestanden waaronder Nederlandsch-Indie
„groot" is kunnen worden, in het tijdsgewricht waarover we hier
Zie A. O. 1833 No. 7.
1150