Slaan we de geschiedenis verder op dan blijkt zulks inderdaad
het geval te zijn. We lezen toch i) dat, toen de koloniën na onze
herboren onafhankelijkheid, voor het grootste deel aan Nederland
werden teruggegeven, aan eene militaire commissie werd opge
dragen mede te deelen, hoedanig de voor de koloniën in Oost-
Indië in het algemeen en Java in het bijzonder vereischte militaire
macht moest worden georganiseerd. 2)De opdracht was een veel
omvattende en onder de vragen welke der commissie ter beantwoor
ding werden voorgelegd treffen we als 3de aan of de koloniale
corpsen uitsluitenderwijze zullen behooren onder het Departement
van koophandel en koloniën, dan wel in eenige betrekkingen staan
tot dat van oorlog en zoo ja in welke.
De samenstellers van deze opdracht hebben hier een vraagstuk
aangeroerd, dat nadien nog tal van pennen, waaronder soms zeer
scherpe, in beweging heeft gebracht. 3)
De beantwoording van de hiervoor onder woorden gebrachte
vraag luidde „Wij gelooven, dat het Gouvernement in Indië, in
alle deszelfs verschillende betrekkingen, onmiddellijk moet onder
geschikt zijn aan den secretaris van staat voor het Departement
van koophandel en koloniën en met hoogstdenzelven uitsluitend cor-
respondeeren maar de troepen die naar de koloniën zullen wor
den gezonden, moeten altoos geconsidereerd worden, als tot de
staande armée te behooren, en geleend te zijn aan het Departement
van koophandel en koloniën. Het Departement van Oorlog behoudt
over dezelve een uitgestrekten invloed, doch oefent dien uit door
intermediair van den secretaris van staat van de koloniën, door wien
dezelve ook verkrijgen de nieuwe reglementen en instructien, welke
voor de troepen in het moederland worden daargesteld, dan ook,
al zijn dezelve dadelijk van geene applicatie voor de koloniën.
Met één woord wij gelooven, dat het corps d'armée in Indië
inderdaad is en moet zijn een wezenlijk gedeelte van de landmacht,
en de corpsen, ieder in zijn wapen, het nummer naar de oprichting
noemen moeten en dezelve susceptibel zijn, van door aflossing naar
Europa terug te komen, zonder dat zij het recht hebben, den tijd
te bepalen, wanneer zulks moet geschieden, met dat voordeel, dat
dengene, die in Indië wenscht te dienen, zulks alsdan zal worden
toegestaan".
De in 1816 op Java gelande Nederlandsche landmacht, hoewel
spoedig daarna versterkt door Bengaleesche, Javaansche en Am-
boneesche elementen bleef in dezelfde verhouding tot den Minister
1131
Zie o. a. I. M.T. 1896 No. 7. Het Indisch Leger onder het Ministerie
van Oorlog.
2) Voor het rapport der commissie (benoemd bij K. B. van 8 Juli 1814 No.
203) zie tijdschrift voor Nederlandsch Indië 1853 en I. M. T. 1880 II.
3) Zie o.a. de aanteekeningen bij het artikel „de genesis der Indische leger-
organisatie" I. M. T. 1880 II en I. M. T. 1896 II „Het Indische leger onder het
Ministerie van Oorlog; 1. M. T. 1879 II open brief aan Monitor.