drassig, werden de operaties tegen de XXII Moekims eerst
eind Maart 1879 hervat met de vermeestering van Glé Kambing en
Indrapoeri (boven reeds vermeld). Bij den aanval op de missigit
lndrapoera moest de snelvlietende Atjehrivier worden overge
trokken. Doordat de vaandeldrager struikelde gingen de krans
met kwasten verloren van het vaandel. Generaal van der Heyden
bepaalde, dat het verlorene niet vervangen behoorde te worden.
Tusschen Januari en Maart werd o. m. gewerkt aan de benteng
Montassik-West tegenover Aneu Galong aan den overkant van de
Atjehrivier. Van Maart tot eind Juni verbleef het bataljon in de
versterking Montassik-West.
Gedurende deze periode onderscheidde zich de luitenant Mol-
linger, die gewond werd door een schot in den rechterschouder.
In 1879 was luitenant Christan bataljons-adjudant.
Van uit Montassik werd nog eenmaal deelgenomen aan de
operatiën in de XXVI Moekims door een colonne onder bevel
van Luitenant-Kolonel Gerlach (Juli September '79).
Kort daarop embarkeerde het bataljon om naar Semarang te
rug te keeren, waar de Wurtemburgsche kazerne werd betrok
ken op 2 November 1879.
Sedert heeft het bataljon Semarang als garnizoen gehouden
met onderbreking van een jaar expeditie in Atjeh.
Op den 25en Mei en 24 December 1880 werden voor het front
van het bataljon een groot aantal militaire belooningen uitgereikt
voor de krijgsverrichtingen in de XXII en XXVI Moekims in Atjeh
gedurende het tijdvak van 23 Maart tot 17 Juni en van 30 Juni
tot 5 September 1879.
In het zelfde jaar werd een proef genomen bij het bataljon
met kamerschietoefeningen.
Ook in 1882 kwamen nog vele gevallen van cholera voor te
Semarang, waaraan 7 Europeesche en 1 Inl. militair overleden.
Voor het eerst werden in 1882 blauw baaien tuniques verstrekt
die volgens het inzicht in die dagen beter voldeden dan de ka
toenen. Ze waren sterker en gaven den troep een vlug en net
aanzien.
Van 1 November 1884 tot 20 September 1885 waren 1 Euro
peesche en 1 Boegineesche compagnie op expeditie in de Wester-
afdeeling van Borneo tot demping van den opstand te Mandor.
Bij den terugkeer naar Java werden 8 officieren en 220 bajonetten
achtergelaten ter tijdelijke versterking van het garnizoensbataljon
in genoemd gewest.
Daarna heeft het bataljon nog slechts eenmaal een expeditie
medegemaakt en wel in 1896 toen het na den afval van Toekoe
Djohan Toekoe Oemater versterking van de troepenmacht in
Atjeh, daarheen werd gedirigeerd. Korpscommandant was toen de
Luitenant-Kolonel C. J. Lacenille. Het korps kwam het eerst in
gevecht in de XIII Moekims Toengkoeb bij het dekken van den
terugtocht van het 7e en 9e bataljon, die in opdracht hadden het
1192