Verrichtingen der 2de colonne.
Den 15en April werd te 6 uur v.m. van Sangsit afgemarcheerd;
ongeveer een uur later verloren beide colonnes elkander uit het
oog; de 2de colonne volgde de linkeroever van het Sangsit
ravijn.
De weg was in den aanvang redelijk goed en liep langs den
bovenrand van het ravijn, waarin de rivier stroomtvan de vijan
delijke versterkingen zag men nietshoog geboomte en heuvels
hielden haar voor het oog verborgen.
De versterkingen van Djagaraga waren aangelegd op heuvel
achtig, oploopend terrein, dat hier en daar met diepe ravijnen
is doorsneden.
Dit terrein wordt begrensd door twee nagenoeg evenwijdig
loopende bergstroomen, die zich bij Sangsit en Boengkoelan
(N. Bali) in zee storten.
Ten einde een afdwalen naar het Westen te voorkomen, werd
besloten de colonne langs de hooge rotswanden te doen afdalen
de rivier over te gaan en te beproeven langs haar rechteroever
een pad te vindendoch tevergeefs, zoodat er niets anders
overbleef, dan de bedding van de rivier te volgen.
Men ging stroomopwaarts, de rivierbedding was ongeveer 4 M.
breed, het water kwam soms tot aan het middel, aan beide
zijden had men dichtbegroeide, steile rotswanden.
Werd de colonne ontdekt, dan zou zij door het doen neer
storten van rotsblokken vernietigd zijn.
Na eenigen tijd alzoo gemarcheerd te hebben, zag men een
smal voetpad zich tegen den rechter rotswand omhoog slingeren.
Luitenant Kolonel de Brauw met de voorhoede maakte daar
van gebruik om den bovenkant van den rivieroever te bereiken
en zich te oriënteeren.
De uiterste vleugelredoute van de vijandelijke stelling werd
waargenomen; van de hoofdcolonne, die in front opereerde, werd
niets gezien.
Aan den linker ravijnrand werd eene versterking, bezet door
een paar honderd man, ontdekt.
Daar de vijand de onzen nog niet had ontdekt en men nu
de overtuiging had, dat geen andere weg dan de rivierbedding
in den rug der werken van Djagaraga kon voeren had de
verkeninng hier gestaakt kunnen worden; zeer waarschijnlijk was
Sangsit nog veilig te bereiken; aan de opdracht was voldaan.
Het schijnt echter, dat Luitenant Kolonel de Brauw als bij in
tuïtie voelde, dat hier door moed en taaie volharding iets groots
was te verrichten en dat hij daarin kracht en zelfvertrouwen vond,
om op eigen verantwoordelijkheid den tocht, die als eene ver
kenning begonnen was als een omtrekking te vervolgen en te
beëindigen.
1201