96
van écharpeerend vuur heeft ten doel het geven van onderlinge ondersteuning
der steunpunten, wanneer de aanvaller dichter is genaderd".
In het zelfdenummerLegercavalerie in den bewegingsoorlog", ritmeester-
adjudant J. E. Eeenstra. Een bespreking van het verschenen boek van gen.-
maj. b.d. von Borries Heereskavallerie im Bewegungskriege"„Voor het ge
bruik van moderne legercavalerie zijn de volgende conclusies te trekken(we
nemen er slechts enkele over)
Hoofdtaak van de cav. is haar inzet in den strijd. Zij brengt haar beslissing
niet meer door ruiteraanvallen op groote schaal, maar door het gevecht te
voet, daarbij ondersteund door art. en zw. mitrs. De oorlogservaring heeft
uitgewezen dat toevoeging van pantserauto's aan de cavalerie wenschelijk,
zoo niet noodzakelijk is, ter aanvulling van aan haar te stellen verkennings
opdrachten.
De vliegdienst is een noodzakelijke en gewichtige aanvulling voor den ver-
kenningsdienst, maar kan dezen nooit alleen uitvoeren.
Samenwerking tusschen de cav. en vliegers is een eisch."
Mil. Wochenblatt. No. 5. Augustus 1930. Uberholende Verfolgung
durch ein verstarktes Infanterie-Bataillon"„De leiding van dit moeilijke ge
vecht, vereischt bijzondere inzichten van de cies. cn. Het is in 't algemeen
slechts mogelijk, wanneer frontaal in een breed front zwakke krachten ingezet
en sterke reserves ver achter worden gehouden. Van de 1. mitrs. moet zoo
voordeelig mogelijk worden gebruik gemaakt. Vuuropening is reeds op groote
afstanden doelmatig. Door toepassing van alle mogelijke listen moet de te
genstander over de plannen in het onzekere worden gelaten. Zoo schieten
bv. de 1. mitrs. in lange vuurstooten, om de aanwezigheid van zw. mitrs. te
doen veronderstellen".
Mil. Wochenblatt. No. 6. Augustus 1930. Zuzammenarbeiten der Waf-
fen mit Kampfwagen"Vormt in hoofdzaak een bespreking van het Engel-
sche voorloopige voorschrift, waarin „uitdrukkelijk wordt gewezen op het feit
dat de opvatting, dat tanks voortdurend in nauwe „Tuchfühlung" met de
inf. werkzaam moeten zijn, verouderd is. Zij brengen hunne gevechtskracht
het doelmatigst op dat tijdstip, op die plaats en met die gevechtsmethode tot
uiting, welke het beste aan hunne eigenaardigheden zich aanpassen".
„Hun opdracht bestaat uit het opsporen en opruimen van allen weerstand,
welke de inf., waarmede zij samenwerken, hindert, hun aanvalsdoel in bezit-
nemen en zich daar vastzetten. De inf. moet onmiddellijk voorwaarts, zoodra
de aanval der tanks zulks mogelijk maakt".
Cavaleristisch tijdschrift. No. 9 September 1930. „De beveiliging in
front van een eskadron. Spitspatrouille", W. Kist. Een bespreking van de
artikelen in M. W. no. 39 en 41, zie I.M.T. blzn. 810 en 917. „Voor de
spitspatrouille komt het aan opbeveiligen langs den marschweg (1. mitrs.);
verkennen van het zijterrein tot 500 meter (uitzenden van ruiters naar ge
vaarlijke punten); verdrijven van zwakke vij. afdn. op den marschweg; en
op het verkennen van vij. opstellingen a cheval van den marschweg tot 500
meter, en in samenwerking met de zij patrouilles tot op 1500 meter.
Revue militaire suisse. No. 8. Augustus 1930. „La defense d'après le
S. C. 1927", majoor Montfort. „We hebben er reeds op gewezen dat, ook al
hebben de voorposten een „mission de repli", deze niet wordt volbracht
zonder zware verliezen. Daaruit volgt dat „tout effectif détaché en éléments
avancés sur une position d'avant-postes" moet worden beschouwd als mo
menteel verloren te zijn voor de verdediging van de weerstandstrook. Er is
dus reden om zuinig te zijn bij de indeeling van troepen bij de voorposten
en slechts voor die beveiligingsopdrachten de strikt noodzakelijke krachten
te doen bestemmen, daarbij niet vergetende dat „le maximum des moyens"
zich moet bevinden „sur Ia position principale"."
De militaire Spectator. No. 8 Augustus 1930. „tiet gevechtsvak en het
aanvalsvak". luit.kolonel R. Hoffmann. Het vak, waarin een eenheid optreedt,
bestempelt schr. met den naam gevechtsvak (zone d'action), het beperkte ge-