4. DE VOEDSELVOORZIENING VAN NEDERLANDSCH-
INDIE, MEER IN HET BIJZONDER DE RIJSTVOOR-
ZIENING OOK BESCHOUWD UIT EEN OOGPUNT
VAN LEGERBELANG.
(Zie I. M. T. '30 No. 11).
door
A. M. P. A. SCHELTEMA.
Hoofd van de Afdeeling Landbouwstatistiek van het Centraal
Kantoor voor de Statistiek.
Naar aanleiding van het artikel met bovenstaande titel van
den kapitein der intendance C. H. C. Waal in het Indisch
Militair Tijdschrift van November j. 1. zou ik het volgende willen
opmerken.
De heer Waal schrijft op blz. 1032, dat er verschil van mee
ning onder deskundigen heerscht, omtrent de vraag of het rijst-
verbruik per hoofd der bevolking toe- of afneemt.
Hij berekent dat het rijstverbruik over de jaren 1922 t/m 1929.
Hij schrijft dan verder „Overigens valt er niet over te redetwisten,
dat het rijstverbruik afhankelijk is van wisselvallige factoren,
voornamelijk van de prijzen der rijst en andere plantaardige
voedingsmiddelen en van de koopkracht der bevolking. Het rijst
verbruik neemt dus noch toe, noch af, het is wisselvallig. Wat
de toekomst ons ten deze zal brengen, daaromtrent valt niets te
voorspellen".
Men moet hierbij twee dingen onderscheiden het: gemiddelde
rijstverbruik over grootere tijdvakken berekend en de verschillen
in het rijstverbruik van jaar tot jaar. Nu is het zeer waarschijnlijk,
dat het rijstverbruik tegenwoordig veel lager is dan eenige tien
tallen jaren geleden.
Zoo wordt in het Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek
voor Nederlandsch-lndië 111 blz. 42 vermeld, dat het rijstverbruik
van 1856 tot en met 1870 bedroeg per hoofd 1.87 pikoel; van
1881 tot 1890 gem. 1.73 pikol; van 1891 tot 1900 gemiddeld 1.65
pikol. Hieruit is een voortdurende vermindering te zien. Hoe het
er nu den laatsten tijd mee staat, wordt momenteel op het
Centraal Kantoor voor de Statistiek nagegaan, ook in verband met
de uitkomsten van de Volkstelling van dit jaar. De bedoeling is
over eenigen tijd een publicatie uit te geven in samenwerking
30