hoofdofficieren de vereischte machtiging tot het uitvaardigen van
„requisitions of emergency" wordt verleend.
Tusschen beide besluiten bestaat alleen dit verschil, dat in
het laatste ook „levensmiddelen, paardenvoeder en andere voorra
den" waren genoemd, als artikelen, welke in aanmerking kwamen
om te worden gevorderd, zulks uiteraard in verband met de
tusschen 4 en 10 Augustus plaats gehad hebbende aanvulling
t. z. van de Army Act.
Voorts werd in beide besluiten ook vermeld, dat waar de
Army Reserve onder de wapenen was geroepen - ook de daarvan
afhankelijke (verscherpte) bepalingen van kracht zouden zijn.
Zooals men ziet, bestaat dus ook in Engeland een „noodrecht",
dat naarmate de noodtoestand ernstiger wordt in meerdere
mate van het normale „eigendomsrecht" afwijkt en krachtens
hetwelk Engelsche bevelhebbers ook in eigen land de beschikking
krijgen over machtsmiddelen, welke hen in staat stellen hun
onderhebbende troepen van het noodige te voorzien.
Hoewel in de geschetste regeling eenerzijds met de rechten
en belangen van eigenaars van te vorderen artikelen nog zooveel
en zoolang mogelijk rekening wordt gehouden, is anderzijds de
handeling van het vorderen, alsook een eventueel reclame-proces
zoo eenvoudig mogelijk gehouden.
Merkwaardig is de aanvulling van de Army Act reeds bij
den aanvang van den oorlog t. a. v. de opname in het vorde
ringsrecht van levensmiddelen, paardenvoeder en andere voorraden.
De noodzakelijkheid, om ook voor dergelijke verbruiksartikelen
de mogelijkheid van vorderen te scheppen, is hiermede wel zeer
duidelijk aangetoond.
Hieruit zou in Indië leering kunnen worden getrokken, door
reeds thans ter vervanging van de bestaande regeling van
„inbezitneming met daaropvolgenden administratieven nasleep
van onteigening" een op eenvoudiger leest geschoeid „vorde
ringsrecht" te scheppen.
De bestaande regeling is nog te veel normaal recht, doch
waar men een abnormale toestand (als oorlog, oorlogsgevaar,
e. d.) nu eenmaal slechts met abnormale maatregelen kan be
strijden, loopt het normale recht groot gevaar met voeten te
worden getreden.
Vasthouden aan de bestaande regeling moet dan ook, als
zijnde struisvogelpolitiek, worden verworpen.
Het scheppen van een in abnormale omstandigheden, vanwege
zijn grootere soepelheid, volkomen hanteerbaar „noodrecht" is
onafwijsbaar.
35