Het aangevoerde brugvak wordt zoover te water gelaten, dat
de laatste (derde) zak nog even op den oever blijft liggen,
waarna het, inmiddels aangevoerde, volgende vak met zijn klep
wordt bevestigd aan den laatsten zak van het voorgaande vak
daarna wordt het geheel zooveel verder naar de overzijde geduwd,
dat wederom de laatste zak van het tweede vak nog net op
den oever blijft liggen. Met de landingsklep aan den eigen
oever wordt op dezelfde wijze gehandeld als met een brugvak.
Zoo voortgaande wordt de geheele brug geleidelijk aan te water
gelaten, waarna ten slotte de beide landingskleppen met piketten
op de oevers worden vastgezet (fig. 10).
Hierna rest nog het verstijven van de brug met behulp van
verstijvingsbamboes, waartoe z. m. lange bamboes van niet te
groote dikte worden gebruikt, dan wel sparren of ander geschikt
materiaal. Voor een deugdelijke verstijving dienen alle jukbalkjes
aan beide zijden met de verstijvingsbamboes te worden ver
bonden (fig. 5).
Het op deze wijze slaan van de brug vergt slechts weinige
minuten, wat ook voor een verrassenden overgang een vereischte
iscijfers daaromtrent staan mij echter niet ten dienste.
Instede van drijfzakken kunnen ook stukken bamboe of drijvers
van petroleumblikken als drijflichamen worden gebezigd (fign.
11 en 12); alsdan moet het aantal bamboes of petroleumblikken
in verband met het benoodigde draagvermogen worden bepaald.
De lengte dezer drijflichamen moet echter met het oog op de
vereischte stabiliteit minstens 2,50 m. bedragen.
Voor 100 m. drijfzakkenbrug zijn benoodigd
77 drijfzakken met 154 banden en 154 touwen lang 1,5 m.;
77 draagstukken
80 dekstukken.
Daar het materieel licht en zeer kwetsbaar is, vooral de zak
ken, moet met een ruime reserve om de gedachten te be
palen 20 °/o voor de zakken en 10 °/0 voor het overige materieel
worden rekening gehouden.
Bij het B. Q. T. is materieel opgelegd, toereikend voor het
slaan van 2 X 50 m. drijfzakkenbrug.
19-10-'30.
43