Ik zou het verschil tusschen beide nummers als volgt willen
omschrijven.
Bij het nummer springpaarden staat het geheel vrij en on
berispelijk nemen van de hindernis voorop, terwijl de factor
snelheid daarbij vanzelf geheel op den achtergrond treedt. De
hindernissen kunnen normaal hooger zijn dan bij het jachtsprin-
gen immers het paard heeft zich, tot op zekere hoogte althans,
gespecialiseerd in het zuiver-hoog-springen, terwijl de soort van
hindernissen ten deele afwijkt van die welke gebezigd worden
voor het jachtspringen. De hindernissen voor springpaarden kun
nen kunstmatig, ik zou haast zeggen mogen gekunsteld zijn
(double bar, triple bar, rechtopgaand wit hek e.d terwijl de
hindernissen in een jachtparcours in overeenstemming dienen te
zijn met wat men in het terrein kan tegenkomen, dus z. m. na
tuurlijke hindernissen of anders althans hindernissen die zooveel
mogelijk een natuurlijk aanzien hebben (slooten, op- en afspron
gen, samenstellingen van heggen en hekken, aarden wal, Iersche
wal, waterleiding e.d.).
Voor beide soorten hindernissen geldt de eisch dat zij stevig
zijn voor het jachtspringen in nog meerdere mate dan voor het
gewone springen. Immers natuurlijke hindernissen zijn in den
regel massief, niet om te werpen (levende paggers uitgesloten,
tenzij hierdoor ijzerdraad loopt). Leert men nu een jachtpaard
op een concours, dat hij er ook kan komen door een hindernis
(subtiel hekje, triple bar) om te werpen, dan kan men daarmede
later in het terrein leelijke koopjes snappen.
Bij het nummer jachtspringen treedt snelheid op den voor
grond. Moet het een springpaard m.i. onverbiddelijk als een fout
worden aangerekend, indien het de hindernis hetzij met de voor-
dan wel met de achterbeenen aanraakt hetgeen echter onder de
huidige bepalingen niet het geval is bij het jachtspringen
scheert het paard in groote snelheid zoo laag mogelijk over de
hindernis. Het aanraken moet niet als fout geteld worden, om
dat het doel is in snel tempo de obstacle te passeeren en dat
is gelukt. Wel natuurlijk is het weigeren voor of het omgooien
van een hindernis, het afzetten of neerkomen in de sloot, het
vallen van paard en (of) ruiter a's een fout aan te merken.
In 't kort samengevat komt het vorenstaande dus hierop neer,
dat bij het jachtspringen op tijd gereden wordt, waarbij de be
gane fouten omgezet in tijd bij den gemaakten tijd worden
opgeteld, terwijl bij het zuivere springen het begrip tijd wordt
uitgeschakeld.
Heb ik in bovenstaande aangegeven het verschil, dat er m i.
dient te bestaan tusschen hindernissen voor spring- en die voor
jachtpaarden, thans kom ik tot de kwestie van de foutenbereke-
ning, omdat juist daarin m. i. de grondoorzaak schuilt, waarom
57