86
Zonder in uitvoerige beschrijvingen van patrouille-acties te vervallen kan
een dergelijk overzicht leerzaam zijn juist voor de jongeren en een aansporing
zijn voor verdere studie, vooral als er een bronnenopgave bij zou kunnen
worden verstrekt.
Een volgende bijdrage geeft den lezer een overzicht over de Philippijnsche
onafhankelijkheidsbeweging. De schrijver (Lucardie) geeft eerst eenige geogra
fische en etnografische bijzonderheden, om daarna den loop van zaken onder
het Amerikaansche bestuur te bespreken. De strekking van het artikel moge
blijken uit de volgende aanhalingen: „We zullen daarbij zien, dat er daar
evenmin als bij ons werkelijk reden voor onafhankelijkheid bestaatdat de
Philippino's evenmin als de bewoners van onzen archipel thans reeds geschikt
zijn voor het zelf voeren van het bewinddat daar evenals in Indië de
groote massa nog vrij lauw staat tegenover een onafhankelijk worden en dat
het slechts de leiders zijn, die daarop aandringen, om zelf de leiding in han
den te kunnen nemen, terwijl er daar ook zeer velen zijn, die zeer goed inzien
dat een onafhankelijkheid der eilanden zeer ernstige nadeelen op economisch,
commercieel en ander gebied zou medebrengen. Een zeer belangrijk verschil
is dat de philippijnsche voorstanders voor onafhankelijkheid een zeer krachtigen
steun vonden en ook nu nog vinden in de Vereenigde Staten zelf, wat natuur
lijk niet naliet de beweging te versterken
De schrijver komt tot de eindconclusie, dat het geenszins in het belang
der Philippijnen zoude zijn wanneer thans onafhankelijkheid werd verleend
en dat de Amerikanen, wanneer zij daar thans toe zouden overgaan, niet
voldaan hebben aan de plechtige belofte den Philippijnen onafhankelijkheid
te verleenen zoo gauw zij daarvoor rijp zouden zijn".
Voorts lezen we uit het nummer dat te Padang en Fort de Koek een
nieuwe afceeling is opgericht en dat op de oprichtingsvergadering door den
heer Altena een voordracht is gehouden over Korpsgeest, saamhorigheids
gevoel en de organisatie van onze Infanterie. Schrijver komt hierbij van
zelfsprekend op een al oud chapiter. Hij zegt dan ook: „Zoolang zelfs het
kleinste onderdeeltje onzer organisatie, de brigade, geen continuïteit bezit,
zoolang een man als regel niet langer dan vier jaren bij een zelfde regiment
blijft, en dat nog slechts, nadat door een langdurig zwerversbestaan alle
neiging tot collectieve particulirisatie er is uitgeklopt, kan van een werkelijke
korpsgeest, een sterk saamhoorigheidsgevoel geen sprake zijn". Met alle
waardeering voor 'sprekers enthousiast betoog, zouden we willen opmerken,
dat zoo'n regimentsband toch al heel weinig waarde moet hebben voor onze
omstandigheden, daarover behoeven we niet lang uit te weiden. We kunnen
dan veel beter een stap verder gaan, en dat moeten we naar onze meening
ook en onze kracht zoeken in het aankweeken van saamhoorigheidsgevoel
tusschen allen die tot het leger behooren Na zich de vraag te hebben
gesteld „Hoe zal dan de organisatie onzer infanterie moeten zijn, wil de
korpsgeest daarin een vruchtbaren voedingsbodem vinden" zegt de schrijver
„Als minimumeischen zal men daartoe dienen te stellen
1. dat de brigade tenminste een standvastig, zooveel mogelijk onveranderd
geheel is, waarmede de man gedurende zijn diensttijd samengroeit en waarin
het aantal mutaties tot het uiterste minimum wordt beperkt en 2. dat de man
gedurende zijn diensttijd (bijzondere gevallen als overgang naar de marechaussee,
kaderschool e.d. daargelaten) blijft bij een regiment, (curs, van ons).
Schrijver beveelt ter bereiking zijner oogmerken zelfs opheffing van de
gemengde biigades in de buitengewesten en een andere indeeling van de compag
nieën op Java aan. Verder treffen we ook in het Decembernummer de gebruike
lijke rubrieken gewijd aan vereenigingsnieuws en persoverzicht aan.