91
b. den (tactischen) toestand, waarin men zich bevindt.
De mededeeling hiervan kan zeer eenvoudig worden gehouden voor den
soldaatnaarmate een hoogere of belangrijkere functie wordt vervuld,
moeten uitvoeriger inlichtingen worden gegeven
c. de bijzondere middelen, welke worden gebruikt om den vijand, ge
markeerde troepen eigen of vijandelijk vuur enz. voor te stellen.
Het regelmatig verloop der gevechtshandelingen mag intusschen door
deze mededeelingen niet worden verstoord.
Ten aanzien van de na afloop van een oefening te houden bespreking
neemt men blijkens het voorschrift in het moederlandsche leger het volgende
standpunt in
De leider bespreekt beknopt de genomen maatregelen. Tactische debatten
worden daarbij niet toegelaten. De critiek welke door den leider zelf moet
worden uitgesproken, en niet aan anderen (als b.v. de partijcommandanten
of de hulpleiders) overgedragen mag worden moet zakelijk en niet per
soonlijk zijn, en slechts strekken tot leering. Wanneer een maatregel wordt
afgekeurd, moet de leider aangeven, waarom zulks het geval is en hoe
gehandeld had moeten worden.
Is het noodig aanmerkingen te maken op het beleid van bepaalde personen,
dan geschiede zulks na de bespreking, hetzij mondeling of schriftelijk, tot
den betrokkene afzonderlijk.
Opvallend is, dat ook in dit voorschrift niet meer gesproken wordt over
„scheidsrechterlijken dienst" instede hiervan vinden we een tamelijk uit
voerig hoofdstuk gewijd aan den „hulpleidersdienst".
In wezen verschillen de daarin neergelegde beginselen niet veel van de
terzake in ons A. V. O. gegeven voorschriften. Enkele punten uit genoemd
hoofdstuk mogen hier naar voren worden gebracht. We lezen daarin o.m.
De dienst van de hulpleiders heeft ten doel
a. den leider ter zijde te staan bij de leiding der oefening
b. de in vredestijd ontbrekende invloeden van het werkelijke gevecht
gedurende den geheelen duur der oefening zooveel mogelijk tot hun recht
te doen komen, en daardoor aan de gevechtshandelingen een natuurlijk ver
loop te geven
c. bij kleine onderdeelen bovendien het controleeren der verrichtingen
van het lagere kader en van de manschappen.
Daartoe deelt de leider per compagnie of overeenkomstige eenheid zoo
mogelijk een luitenant of onderofficier en per bataljon, afdeeling of regiment
een kapitein of hoofdofficier, c.q. met een of meer toegevoegde officieren
en minder personeel, in.
Deze hulpleiders worden genoemd compagnies-, bataljons-, afdeelings-,
regimentshulpleiders (troepenhulpleiders).
Bij gevechtsoefeningen kan de leider bovendien hulpleiders indeelen bij
elk der partijen zoowel ten behoeve van de algemeene leiding, als ten
behoeve van b. v. de artillerie en zoo gewenscht een hoofdhulpleider.
De hulpleiders van beide partijen nemen van het oogenblik af, waarop
de afstand tusschen deze daartoe aanleiding geeft, verband met elkaar op
en verstrekken elkaar alle noodige inlichtingen.
Veelal zal het dan wellicht noodig blijken, dat de hulpleiders van een
partij beslissingen nemen ten aanzien van troepen van de andere partij.
Naarmate de troepen elkaar naderen zal het verder aanbeveling verdienen,
dat de troepenhulpleiders in onderling overleg de fronten in vakken ver-
deelen in ieder dezer vakken is dan één van hen werkzaam voor beide
partijen.
De hulpleiders van bataljons en hoogere eenheden doen schetsen van de
verschillende door hen bijgewoonde gevechtsmomenten vervaardigen op