9. HET WIJZIGEN OF INTREKKEN VAN KRIJGSTUCHTELIJKE
STRAFFEN ZONDER DAT DAARTEGEN EENE
RECLAME IS INGEBRACHT. 1)
door
A. J. C. NUGTEREN.
Eerste luitenant der Infanterie.
Vermits ter zake van dit onderwerp nog steeds weinig een
heid van opvatting blijkt te bestaan, mogen daaraan eenige
beschouwingen worden gewijd in verband met de bepaling neer
gelegd in punt 18 van Hoofdstuk J. I. der A. O. 1916 No. 2
luidende: „Alleen de commandeerende officier van het korps is
bevoegd de straffen, welke door zijne onderhebbende compa
gniescommandanten zijn opgelegd, ook zonder dat daartegen eene
reclame is ingebracht, in te trekken, te verlichten of te verzwaren,
doch altijd met in achtneming van hetgeen bij het reglement van
krijgstucht omtrent den aard en den tijd van duur der straffen
is bepaald".
Meer bepaaldelijk schijnt verschil van opvatting te bestaan
nopens de vraag of voor het woord „compagniescommandanten"
ook moet worden gelezen „detachementscommandanten".
Hoewel wij ons geenszins vleien met de hoop, door dit opstel
te zullen bereiken, dat alle verschil in ivaardeeringr van de on-
derwerpelijke, n. d. m. op weinig hechte basis berustende, bepaling
zal zijn weggenomen en hoewel voorts het in wording zijnd
ontwerp-reglement op de krijgstucht zeer vermoedelijk een artikel
zal bevatten, dat eene afdoende regeling van deze materie wil
geven, willen wij niettemin trachten om, aan de hand van de
50
De Redactie ontving van een der lezers de volgende vraag„Zou het
u wellicht mogelijk zijn eens in ons tijdschrift bekend te stellen of in de
A. O. 1916 No. 2, Hfdst. J.l. blz. 626, 2de kolom le regel, voor het woord
„compagniescommandant" ook of niet „detachementscommandant" moet worden
gelezen? Ik moge U in dit verband verwijzen naar het artikel „Disciplinaire
straffen" (Beschouwingen over punt 11, le en 2e alinea der A.O. 1887/69)
in het I. M. T. 1905 No. 7. Het is ons bekend, dat bij vele officieren omtrent
deze quaestie geen eenheid van opvatting bestaat. Wellicht kunt U ook de
meening van het H. M.G. hierover bekendstellen". Het was der Redactie
aangenaam dit schtijven te ontvangen. Zij vond dadelijk den heer N., die
uithoofde van zijne werkkring bij de Iste afdeeling van het D v. O. ter zake
goed ingelicht kan zijn, bereid aan het verzoek te voldoen.
Red.