oudsher trouwe barisans weder tegemoet te komen en hen in staat
te stellen om het land te dienen.
Het goede gehalte van de Barisantroepen is van oudsher bekend.
In het „Indisch Militair Tijdschrift" van 1914 heeft de toenmalige
majoor Granpré Molière in een artikel getiteld „De Barisancorpsen
op Madoera in verband met de toekomstige militie als legerreserve"
zich op zeer waardeerende wijze over de bruikbaarheid dier corpsen
irtgelaten.
In het kort werd in genoemd artikel uiteengezet, dat de goede
hoedanigheden der Barisns te verklaren zijn uit:
a. de Madoereesche volksaard, die zich door flinkheid, hardnek
kigheid en vasthoudendheid kenmerkt en
b. door het aanzien waarin die corpsen staan bij de bevolking
op grond der traditie en tevens van het feit, dat de Ma-
doereezen onder officieren van denzelfden landaard dienen-
Het zal bekend zijn, dat de Madoereezen in het algemeen, en
uit den aard der zaak de Barisans in het bijzonder, trouw zijn
aan het gezag. Ook kan bekend zijn, dat communistische denkbeel
den, zooals wel eens voorgekomen is in garnizoenen op Java, op
Madoera en onder de barisancorpsen geen ingang vinden.
Dat de inkrimping dezer korpsen hartzeer heeft veroorzaakt
onder de betrokkenen, behoef ik na het voorgaande niet meer uit
een te zetten. Daarbij komt, dat bekend is, dat de uitgaven voor de
Barisans, officieren en kader inbegrepen, zeer veel geringer zijn
dan die voor de gewone Inlandsche militairen. De inkrimping van
de Barisantroepen, die als tijdelijke maatregel is bedoeld, is door
de bevolking steeds beschouwd als een toezegging tot herstel dier
corpsen tot op hun oorspronkelijke sterkte. Vandaar mijn beroep
op de Regeering om in deze tot herstel over te gaan. Door de
bevolking van Madoera zal dit worden toegejuicht, en het zal haar
versterken in haar trouw aan en oprechtheid in het Nederlandsch
gezag. De Regeering zal door dien maatregel het vertrouwen be
houden, hetwelk de Madoerees altijd getoond heeft in Haar te
bezitten.
Als Javaansch regent onder de Madoereezen zal men mij wel
niet verdenken van overdreven Madoereeschen trots, doch, de ge
voelens kennende van dit volk, meende ik het verplicht te zijn deze
zaak bij de Regeering voor te brengen. Met klem zou ik de Regee
ring thans willen verzoeken om zoo spoedig mogelijk het daarheen
te willen leiden, dat de Barisans van Madoera weer tot hun oude
sterkte worden teruggebracht".
Op dit sympathieke betoog werd door de Regeering geantwoord
dat het juist mocht zijn dat voor een deel der bevolking van
Madoera de dienstneming bij de Barisan een aantrekkelijk middel
is om het levensonderhoud te voorzien, doch dat daarnaast moet
worden bedacht dat dergelijke economische overwegingen van
139