thans aan dit plan vast te houden, evenwel niet als hoofdoperatie, doch teneinde Roemeensche krachten uit het benarde Zevenbur gen weg te trekken. Falkenhayn drong 28 Aug. in een zijner laatste bevelen als Chef van den Qeneralen Staf, er bij Mackensen op aan, een onderneming tegen de Dobroedsja slechts als nevenoperatie, ter dekking van zijn rechterflank, te beschouwen, doch zijn hoofdoogmerk op het overschrijden van den Donau te richten. De „O.L.L.'' was evenwel, o.i. terecht, van meening, dat het leger van Mackensen daarbij kans liep partieel te worden vernie tigd. Zij besloot daarom 2), dat Mackensen onverwijld met alle krachten h e t R o e m e e n s c h - R u s s i s c h e leger in de Dobroedsja zou a a n g r ij p e n, om vervol gens den Donau offensief te verdedigen. Door deze wijze van optreden, welke door ons reeds werd voorgestaan, werd de fout der Roemenen om 3/8 hunner rugdekking aan vernietiging bloot te stellen, terwijl 5/8 buiten staat was in te grijpen, uitgebuit. Een operatie N. van den Donau zou daarentegen de geheele, zeer overmachtige, Roemeensche rugdekking tot zich getrokken hebben. Een Donau-overgang wenschte de „O.L.L." eerst te overwegen, nadat de operatiën in Zevenburgen zich verder ontwikkeld had den en de Roemenen daar dus gebonden waren. In dezen geest werden aan Mackensen dan ook aanwijzigingen verstrekt. In het geheele kader der actie kreeg diens leger dus thans voorloopig een demonstratieve taak. Het geheel onzer beschouwingen over het operatieplan der Centralen thans samenvattende, leidt tot: Conclusie V.„Het operatieplan der Centralen tegen Roemenië wist zich aan den wil der tegenpartij te onttrekken en daardoor het ver loren initiatief weer in handen te krijgen. Hoe wel noodzakelijker wijze van beperkte strekking, streefde het, binnen het kader van het bereik bare, naar vernietiging van de vijandelijke strijdkrachten. Om beide redenen verdient het daarom den hoogsten lo f." Wordt vervolgd 161 Förster, „M.W." 1920, No 26, blz. 564. 2) Ludendorff, t.a.p., blz. 195.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 58