191 14. BESPREKING ORGAAN N. I. O. V. JANUARINUMMER. De kapitein van den generalen staf Posthumus vervolgt de bijdragen: De Ned. Am. wetenschappelijke expeditie naar Nieuw-Guinee. Het gedeelte bevat: „Wetenschappelijke verrichtingen", „de leiding der Expeditie" en „Enkele gegevens omtrent de bevolking". De wetenschappelijke verrichtingen gedurende de expeditie hebben bestaan uitA. het verzamelen van planten en insecten. B. het verzamelen van ethnografica en van gegevens van land en volk C. het verzamelen van ethnologische en van anthropologische gegevens. D. het verrichten van eenvoudige meteorologische waarnemingen. E. het maken van fotografieën en bioscoopfilms. De oud-majoor intendant B. W.C.G. Vries komt nog eens uitvoerig terug op zijn beschouwing over het weduwen en weezenfonds voor Indische officieren (zie ook de bespreking in I.M.T. '30 No. 8 en 10). Uit de door den sch. gegeven samenvatting mogen het volgende worden vermeld: a. De bezoldiging bestaat uit de navolgende drie elementen: activiteitswedde, eigen pensioen en weduwenpensioen. b. De bezoldiging wordt vastgesteld door de overheid dus ook de pensioens- en weduwenpensioensbedragen en uit de overheidskassen betaald, c. Een goede staatsboekhouding eischt dat elk jaar in een of meer fondsen wordt gestort, het bedrag dat naar berekening noodig is om de in dat jaar ontstane pensioenslast te dekken, d. Dat fonds en die fondsen zijn fondsen vóór, niet van de dienaren der overheid, e. Ver hooging of verlaging der pensioensbedragen moet gelden voor allen, die uit het fonds of de fondsen bedeeling krijgen of mettertijd kunnen krijgen, f. Het stelsel der evenredige pensioenen miskent het feit dat bij de bepaling van de wedde andere factoren gelden dan voor het weduwenpensioen maat gevend zijn. g. Beter is het stelsel waarbij de pensioensbedragen worden vastgesteld verschillend voor verschillende groepen. Over hetzelfde onderwerp handelt nog het opgenomen prae-advies voor de algemeene vergadering 1931 De herziening van het reglement voor het weduwen- en weezenfonds voor In dische officieren. De kapitein G. I. van Leeuwen geeft hierin de volgende stellingen: 1 De toetreding tot het W. en W. fonds voor officierenis voor de gehuwden te beschouwen als het sluiten van een risicoverzekering op hun leven. 2. De inrichting van het W. en W. fonds voor officieren dient zoodanig te worden herzien, dat andere wisselvallige factoren dan sterftekans en rentevoet, welke thans op de inkomsten en uitgaven van invloed zijn, z v. m. worden uitgeschakeld. 3. Het gereorganiseerde fonds dient te voldoen aan den eisch „Individueele bijdrage naar individueele risico". Van dit principe mag slechts worden afgeweken in bepaalde, in het reglement omschreven, gevallen. 4. Het tekort aan wiskundige reserve moet tot zijn werkelijke waarde af zonderlijk worden geadministreerd en geliquideerd. 5. Als stelsel van uit- keeringen aan weduwen kieze men het z.g. diensttijdpensioen. 6. Als stelsel van bijdrage kieze men de z. g. diensttijdcontributie. 7. Voor ongehuwden is toetreding tot het fonds te beschouwen als een verplicht sparen voor een inkoopsom bij later huwelijk; bij uitblijven van een huwelijk dient het voor dat doel gespaarde geld te worden gerestitueerd. 8. Bij ontslag zonder pen sioen stelle men de betrokkenen in de gelegenheid deelgenoot te blijven met dezelfde (oploopende) rechten en verplichtingen alsof zij nog in actieven dienst blijven. 9. Van het principe „bijdrage naar risico" waren af te wijken in de navolgende gevallen: 1. ontijdige pensioneering, wegens phy- sieke ongeschiktkeid2. regeling van de verzekering voor weezenonderstanden; en al dan niet bij 3tweede en volgende huwelijken tot een zekere grens. De beschouwingen over deze voor de officieren zeer belangrijke aangele genheid worden ten zeerste aanbevolen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 88