Bij de bestrijdinginOost-Javavan de afstam melingen van Soerapati in 1 6 7 werd van hunne diensten'gebruik gemaakt, doch ditmaal met minder gunstige resul taten. Slechts de hulptroepen van Soemenep staken gunstig af en als Slechts de hulptroepen van Soemenep staken gunstig af en als belooning werd hun toegestaan zich in Panaroekan en omstreken te vestigen. Van hier uit hebben de Madoereezen zich in de latere jaren over bijna geheel Oost-Java verspreid. Dezen strijd voerden de Madoereezen aan de zijde van de O. I. Compagnie, bijgestaan door hulptroepen van Soerabaja en van de vorsten van Djocdja en Solo. Het resultaat was dat vooi goed een einde werd gemaakt aan de macht der Balineezen en de rebellen van Malang zoodanig werden verslagen, dat verder verzet uitge sloten was. Bij de b e s t r ij d i n g v a n d e E n g e 1 s c h e n i n h e t j a a r 1 8 0 0, werd door hulptroepen van Bangkalan daadwerkelijk deel genomen aan de gevechten om Batavia en bij Tjilintjing. Als be looning werd toen aan hun aanvoerder den prins R. T. Mangkoe Adiningrat den titel van Pangeran toegekend en de opvolging van zijn vader definitief toegezegd. Toen de Engelschen in 1811, niet tegenstaande een hevig protest van den vorst van Soemenep, doch met goedkeuring van die van Bangkalan en Pamekasan toch over gingen tot de bezetting van het eiland Madoera, in Augustus van dat jaar, riepen de vorsten hun hulptroepen van Java terug. Toch nam nog een bataljon Madoereezen van Soerabaja, te samen met hulptroepen van de vorsten van Djocdja en Solo en het legioen van Prang Wedono, deel aan de bestrijding van de Engel schen bij Djatingaleh onder G. G. Janssens, die aldaar stelling had genomen na zijn vlucht van Mr. Cornelis en Buitenzorg. Hoewel de Madoereezen goed gewapend waren, was hun gevechtswaarde niet groot, omdat zij eerst kort te voren waren gerecruteerd. Bij den terugtocht op de Toentangstelling viel dat bataljon uiteen. In het fort Lodewijk te Soerabaja dwongen zij hun commandant tot overgave van de versterking. Deze feiten van trouwbreuk, waarschijnlijk onder invloed van de Madoereesche vorsten, die met de Engelschen heulden, hebben zich in latere jaren niet meer herhaald. In 1825 werd bij de Expeditie naar Boni onder Gene raal van Geen, deelgenomen door goed geoefende en georgani seerde hulptroepen van den sultan van Soemenep ter sterkte van 900 geweerdragenden, 600 piekeniers, 80 man met lansen bewapend, benevens 2 stukken geschut met bediening, daartoe door dien vorst geheel uit eigen beweging aangeboden. Deze hulptroepen stonden onder commando van een neef van den sultan, die echter de uitzending der troepen opzettelijk ver traagde en daarvoor dan ook werd afgelost en gestraft. 117

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 8