welke geleid hebben tot de keuze van het eenzits-jachtvliegtuig,
waardoor wellicht niet alle argumenten voldoende door ons
zullen worden besproken, doch wij vertrouwen dat ook in dat
geval deze bespreking in een betere belichting van verschillende
aangelegenheden haar nut zal vinden.
Het door ons ten aanzien van de vliegtuigkeuze ingenomen
standpunt, dat n. 1. het lichte bomvliegtuig het aangewezen type
was, werd door ons reeds destijds, zij het dan ook zeer in het
kort, bepleit in het I. M. T. 1929 (no. 5, blz. 410). Wij om
schreven toen de taak der luchtstrijdkrachten te T. en B. als volgt:
„Wel echter om daar het oog van den commandant te zijn, en
om bij dag de hinderlijke vijandelijke luchtverkenners weg te
houden, waar iedere moderne kruiser of slagschip er tegenwoordig
enkele van meedraagt".
Wanneer aldaar een vliegtuigafdeeling wordt gestationneerd,
uitgerust met moderne lichte bommenwerpers, welke bruikbaar
zijn voor verkenning, doch door hunne groote snelheid geen
gemakkelijke prooi vormen voor de te duchten, doch waarschijnlijk
niet zeer talrijke scheepsjagers, dan zullen deze vliegtuigen tegen
ondernemingen van vij. eskaders of smaldeelen, welke geen
moederschip voor vliegtuigen sterk zijn, een buitengewoon krach-
tigen steun verleenen aan de verdedigende troepenmacht".
Wij zullen trachten onze hierboven door de beknoptheid slechts
onvolledig weergegeven meening, hierna door een verdere uiteen
zetting te verduidelijken.
T. en B. worden door de regeering gekenschetst als „bijzonder
kwetsbare punten", uit hoofde van de groote mogelijkheid dat
tijdens een conflict in den Pacific aldaar een schending onzer
neutraliteit zal plaats vinden. Ten opzichte van de door haar
om deze reden noodig geoordeelde defensie-maatregelen, gaat
zij verder uit van de veronderstelling dat een eventueele vijandelijke
operatie tegen onze oliehavens, slechts met beperkte middelen
zal worden ondernomen.
Aangaande deze neutraliteitsschending kunnen wij veronder
stellen dat deze geschiedt door een mogendheid welke er belang
bij heeft de aldaar aanwezige olie-voorraden en installaties te
eigen behoeve te verwerven, of wel het gebruik daarvan aan een
tegenstander te ontzeggen. Op het eerste en waarschijnlijkste ge
val zal de verdediging van T. en B. zich dienen te baseeren,
en hiervan uitgaande zal ook de samenstelling der tot de bezet
ting behoorende luchtstrijdkrachten moeten worden geregeld.
De verleiding is groot om de taak dezer luchtstrijdkrachten op
te vatten als een typisch geval van object- of plaatselijke ver
dediging, waaronder b. v. vallen de beveiliging van havens, op
slagplaatsen, stationsemplacementen, industrie-centra, steden,
wapen- en munitiefabrieken, enz., tegen aanvallen uit de lucht.
Voor T. en B. zijn dit natuurlijk de olievind- en opslagplaat
sen.
239