der z. g. n. „ronselaars" een belangrijke plaats in. Dit systeem
wordt thans niet meer toegepast. Een ander middel, ook thans
nog in gebruik, is de reclame. Deed men dit aanvankelijk door
„het proclameeren der werving op dagen, dat de landbouwers zich
in de steden vereenigden, door het uithangen van vlaggen uit
goed ter naam en faam bekend staande herbergen en door het
verschaffen van geldelijke tegemoetkomingen om op marktdagen
of andere geschikte dagen muziekuitvoeringen te geven", waar
mede dan het werk der ronselaars gepaard ging, tegenwoordig
zoekt men het meer in de gedrukte reclame, met of zonder toe
passelijke teekeningen, opgehangen op daartoe geschikte plaatsen,
zooals spoorwegstations e. d. g. en het nu en dan houden van bij
eenkomsten in provincieplaatsen, waar door officieren of onder
officieren der K. R. het doel en de voordeelen van de dienst
neming bij het Indisch Leger worden besproken c. q. met ver
tooning van filmplaatjes of rolfilms op dat leger betrekking heb-
bende.
In het begin dezer eeuw heeft men ook het middel te baat
genomen om met het geheele korps der Koloniale Reserve een
propaganda-marsch te maken door de noordelijke provincies van
ons vaderland.
Het voornaamste middel echter om de werving op peil te
houden is steeds geweest het toekennen van een z. g. n. hand
geld dat bij aanneming voor den dienst in de tropen, den nieuw-
aangenomene wordt uitbetaald. Bedroeg dit handgeld bij de op
richting van het Koloniaal werfdepot in 1844 slechts 24 gulden,
voor een engagement van 6 jaren, van welke som dan '/3 kon
worden uitbetaald, voordat de nieuw-aangenomene naar Harderwijk
werd opgezonden, in 1848 werd dit handgeld verhoogd tot 40
gulden voor Nederlanders en 8 gulden voor vreemdelingen. In
1854 werden deze bedragen gebracht op 60 gulden en40 gulden.
Na 1860 trachtte men ook miliciens van het Hollandsche leger te
bewegen dienst te nemen bij het Ind. legerdeze kregen dan als
infanterist 120 gld. en bij de andere wapens 150 gld. handgeld
voor een 6 jarige verbintenis. In 1866 werden de handgelden
wederom verhoogd tot 200 gulden voor Nederlanders en 160
gld. voor vreemdelingen, doch toen in 1870 instede van
2000 slechts 1000 militairen naar Java moesten worden uitgezon
den en dit contingent gemakkelijk kon worden aangeworven
werden de handgelden verlaagd tot respectievelijk 150 gld. voor
Nederlanders en 120 gld. voor vreendelingen. Edoch, na het uit
breken van den Atjeh-oorlog was Leiden wederom in last, de
contingenten moesten aanmerkelijk worden uitgebreid en de we
van vraag en aanbod deed het handgeld weer stijgen tot 200 gdl.
ook voor vreemdelingen en dat voor een engagement van slechts
twee jaren. In 1873 werd dit 300 gld. voor 6 jaren en 200 gld.
voor 4 jaren. In 1878 werden deze bedragen weer 200 gld. voor
een 6-jarig en 150 gld. voor een 4-jarig engagement.