of inrichting de haar door artikel 6 verleende bescherming te
doen verliezen (bewapening van het personeel voor zelfverde
diging, bewaking door een piket of schildwacht en aanwezigheid
van aan de gewonden en zieken ontnomen wapenen en munitiën,
die nog niet zijn ingeleverd). Hieraan is thans als 4e feit toe
gevoegd, de aanwezigheid van personeel en materieel van den
veterinairen dienst.
De in het le lid van artikel 9 vervatte bepaling, dat het per
soneel, uitsluitend belast met het weghalen, het vervoer en de
behandeling van de gewonden en zieken, alsmede met het beheer
der geneeskundige formaties en inrichtingen en de aan de legers
verbonden veldpredikers, onder alle omstandigheden gespaard
en beschermd en in handen van den vijand gevallen niet
als krijgsgevangenen behandeld worden, was onder de Conventie
van 1906 ook van toepassing op het bewakingspersoneel der
formaties en inrichtingen, thans echter niet meer en wel omdat
hiervan in den wereldoorlog schromelijk misbruik gemaakt is
gewordenin handen van den vijand vallend, zal dit bewakings
personeel dus, in tegenstelling met vroeger, krijgsgevangen
worden gemaakt.
Daarentegen is de bescherming der Conventie uitgestrekt tot
militairen, die een bijzondere opleiding hebben genoten om zoo
noodig als hulp-ziekenverpleger of hulp-ziekendrager te worden
gebezigd voor het weghalen, het vervoer en de behandeling van
gewonden en zieken, wanneer zij voorzien zijn van een identi-
teitsteeken en tijdens het vervullen van deze functiën in handen
van de tegenpartij vallen. Deze militairen, waartoe bij mobilisatie
van het Indische leger het personeel der regimentsmuziekkorpsen
gerekend kan worden, is evenwel niet voorzien van den armband
met rood kruis.
Artikel 12 der Conventie van 1906 bepaalde, dat het vast en
vrijwillig geneeskundig personeel, dat in de macht van den vijand
is geraakt, zijn werkzaamheden onder diens leiding blijft voort
zetten en dat het, wanneer zijne medewerking niet meer onmis
baar is, naar zijn land moet worden teruggezonden. Deze bepaling
heeft in den laatsten oorlog tot vele misbruiken aanleiding gegeven,
steunende op de woorden „zijne medewerking niet meer onmisbaar
is". In den oorlog, zoo redeneerde men, kan nooit verklaard worden,
dat de medewerking van geneeskundig personeel niet meer on
misbaar is en op grond hiervan werd sanitair personeel van de
tegenpartij soms maanden en maanden aangehouden, ook wel
wanneer er, zelfs in ver achter het front gelegen ziekeninrich-
tingen, niet voldoende werk voor dat personeel was.
Dit was geenszins de bedoeling van de Conventie van 1906,
die wenschte, dat sanitair personeel in vrijheid zou worden ge
steld zoodra het niet meer noodig zou zijn bij de gewonden, die
het verzorgde op het oogenblik van zijne gevangenneming of bij
302