sterkte en het zielental der Nederlandsche bevolking (dat van
1912 tot einde 1929 steeg van ruim 6 tot bijna 8 miljoen), doch
niet vergeten mag worden, dat de werving eenige jaren (1923/26)
zeer beperkt is geweest, hetgeen niet zonder invloed kan blijven
op de regelmaat in de toestrooming van de daarna gevraagde
grootere aanvulling, en dat voor het Europeesche element in het
Leger een geheel nieuw stelsel van legervorming werd ingevoerd.
Een hoofddoel van de werving is thans „bibit" voor kader te
verkrijgen. Zij richt zich dan ook tot voor een groot deel andere
lagen van de Nederlandsche samenleving. Na den Wereldoorlog
moest naast physieke geschiktheid steeds grooter waarde worden
toegekend aan politieke gezindheid, intelligentie en ontwikkeling.
Vooral de laatste vereischten deden de werving doordringen tot
kringen, waarin vóórdien slechts over dienstneming in het Indische
Leger gedacht werd, als een wanhoopsdaad van een in het
moederland volkomen mislukte.
Onder deze nieuwe omstandigheden leverde de werving, ook
na de opvoering in 1927, voor wat betreft aantal en gehalte on
derscheidenlijk dragelijke en zeer goede resultaten op. Kennis
omtrent Indië, in het bijzonder betreffende het Leger, en wat dit
aangaat weer speciaal van de gunstig veranderde dienstvoorwaar-
den kan slechts langzaam doordringendeze laatste lijken van
cardinalen invloed Naarmate zij meer in het moederland
bekend raken en dat kan alleen overtuigend door het als
welvarend verlofganger zien terugkeeren van hen die zes of meer
jaar te voren een eenigszins „griezelige" toekomst in het on
bekende land tegemoet gingen zal de werving beter kunnen
slagen. Men vergete hierbij niet, dat nog zeer kort geleden de
Nederlandsche bevolking al of niet ten rechte een geheel
andere voorstelling van ons leger had en grootendeels
waarschijnlijk nóg heeft!
Er schijnt dus alle reden te zijn het tegenwoordige stelsel van
aanvulling dat feitelijk eerst vier jaar toegepast wordt een
redelijke kans te geven zijn doelmatigheid in de praktijk te be
wijzen, en niet dadelijk naar iets geheel anders te grijpen. Zoo
beschouwd is het in het geheel niet ontmoedigend, dat na 1927
een teruggang in de aanvulling is te ziendoor de beperkte
werving in de voorafgaande jaren zijn de resultaten in het ge
noemde jaar geflatteerd.
Hiermede is geenszins bedoeld, dat aan dit stelsel geen bezwaren
zouden kleven, dat het niet voor verbetering vatbaar zou zijn.
314
Kolonel van den Belt stelde vóór 1912 vast, dat de vooruitzichten, die
het Leger bood, practisch zonder invloed op de resultaten van de werving
bleven, doordat betrokkenen zich daarvan geen rekenschap gaven. Hierin is
tegenwoordig wel verandering waar te nemen.