Het was geenszins uitgesloten, dat de To Wana tot verzet
geprikkeld, deze daad zouden beschouwen als een daad van het
Bestuur.
In grooten getale vluchten zij in de bosschen.
Ditzelfde verschijnsel vond plaats in de het district Noord
Boengkoe.
Daar heerschte een Mohamedaansche goeroe, Moeslaëni Deze
had een witte doek geworpen in het huis van het hoofd Makole
Kodi met opdracht een vesting te bouwen. Deze opdracht werd
echter niet aanvaard en door genoemd hoofd ter kennisse van de
patrouille gebracht.
De patrouillecommandant besloot maatregelen te treffen en gaf
order, dat alle gevluchte To Wana onverwijld naar hunne kam
pongs moesten terugkeeren. Aan deze opdracht werd door slechts
zes personen voldaan.
De patrouillecommandant had dus zeer gegronde reden om op
zijn hoede te zijn, temeer toen op de hellingen van den Qoenoeng
Malawoeri een versterking werd waargenomen.
Hij zond een gedeelte van de patrouille ter verkenning uit en
hem werd gerapporteerd dat de versterking nog niet geheel vol
tooid was.
Het geheel rukte nu behoedzaam op naar de versterking en
kwamen daar zonder eenige moeite binnen. Gevangengenomen
werden 22 mannen, 8 vrouwen en 5 kinderen. Aan wapens werd
buitgemaakt 1 voorlaadgeweer, 22 lansen, 20 klewangs, blaas
pijpen en een groote hoeveelheid steenen ter grootte van een vuist
De houding der gevangenen was van dien aard, dat de pa-
trouillecommandant rapporteerde dat er van verzet geen sporen
waren aangetroffen.
De To Wana beweerden, dat zij zich hadden versterkt tegen
de I o Lalojo, een zusterstam der To Wana, die op sneltocht
waren.
De patrouillecommandant, vreezende de pacificatie te zullen
tegenwerken, behandelde de gevangenen niet als zoodanig, het
geen als uitermate onvoorzichtig mag worden aangemerkt. Welis
waar was de patrouille niet beschoten, was de versterking zeer
gemakkelijk binnengedrongen en gaven de gevangenen een aan
nemelijke reden op voor den bouw van de versterking, doch eenige
zekerheid omtrent de juistheid van de verklaringen ontbrak ten
eenenmale.
Temeer behoorde de grootste voorzichtigheid in acht te worden
genomen waar zeer weinig bekend was van de methode van oorlof
voeren der stam en bovendien een gedeelte der stam reeds in
verzet gekomen was.
Met de gevangenen werd bivak betrokken en hoezeer gezon
digd werd tegen de bewakingsvoorschriften, moge blijken uit
het feit, dat bij het aanbreken van den dag de vlucht werd ont
dekt van alle gevangenen m. u. v. een leprahliider.
418