Deze gaf als reden op voor de vlucht, dat zijn stamgenooten bevreesd waren voor de geweren der patrouille. Aan een achtervolging kon niet worden gedacht omdat de voorraad levensmiddelen uitgeput raakte en in de landstreek niet kon worden bijgefourageerd. De patrouille keerde uit het bergland terug naar de kust, waar zich meldden de twee betrouwbare hoofden Basali Patingke en Basali Tirongan. Deze boden aan een tocht te maken door de Wana-landen en te trachten de bevolking weer naar hunne kam pongs te doen terugkeeren. Dit aanbod werd aanvaard en reeds na eenigen tijd (einde Februari) was de rust teruggekeerd. Dat de patrouillecommandant door tactvol optreden trachtte te bereiken, dat de pacificatie van het gebied geen belemmering in den weg werd gelegd, valt ten zeerste te toe juichen. Om respect af te dwingen behoeft men niet op te treden als boeman. Het wil ons echter voorkomen, dat hier een te groote wissel werd getrokken op de betrouwbaarheid van de mededeelingen door de gevangenen gedaan. Geenszins is het geval ondenkbaar, dat zij bij hunne vlucht, beroofd van hun wapens, eenige ge weren hadden medegenomen. En wellicht nog erger III. De val van de versterking PeneloE. Op den 30en October 1910 werd te Kolonodale bericht ont vangen van Hadji Oemar, districtshoofd van Noord Boengkoe, dat onder de To Wana groote onrust heerschte. Dit zou een gevolg zijn van de afpersingen door den Kapitan Tjakka van Kolo-Kolo, kam ponghoofd der To Wana, doch geen stamgenoot. Uit den aard der zaak bezitten dergelijke hoofden niet het vertrouwen, dat aan een stamgenoot wordt geschonken. Veeleer worden zij gehaat en gewantrouwd. Voorts luidde het bericht, dat een groot gedeelte der To Wana in de bosschen was gevlucht en zelfs eenigen de wijk hadden genomen naar Zuid-Boengkoe, welke weigerden terug te keeren zoolang het gevreesde hoofd zou worden gehandhaafd. Nu moge hier nog worden vermeld, dat er al heel wat moet gebeuren, wil een To Wana de wijk nemen over zee in casu naar Zuid Boengkoe. Hij is het kind der bosschen en bergen en in geval van moeilijkheden zoekt hij daar zijn toevlucht. De in de bosschen gevluchte To Wana hadden, volgens geruchten, zich op twee plaatsen versterkt. Een bende van onge veer 30 man onder Paii Djama had een versterking gebouwd te PeneloE en een bende van ongeveer 50 man bevond zich in een versterking nabij Batoe Moeana. De toestand mocht dus zeer ernstig genoemd worden. 419

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 35