van de Ned. Gev. Handl. Waarbij nog opgemerkt moet worden, dat de dichtheid van de barrage op de vij. frontlijn van 1 batterij per 100 M. frontbreedte algemeen een minimum geacht wordt en wel om de volgende redenenDe neutraliseerende invloed van de barrage wordt beneden dit minimum onvoldoende en de infanterie kan niet meer aan het afsluitingsvuur blijven „kleven" (wat een essentieele eisch genoemd moet worden), daar zij het gordijn van springpunten niet meer met voldoende duide lijkheid en nauwkeurigheid kan onderkennen. Maar ook de beschermende vuren (protection) welke majoor van der Wal niet in zijne beschouwingen heeft betrokken, kunnen onmogelijk worden gemist. Het mag bijv. niet voorkomen, dat een laten wij zeggen 800 M. achter de vij. frontlijn opgestelde mi trailleur onze oprukkende infanterie bevuurt, terwijl de barrage (in engeren zin) de opstelling ervan nog niet heeft bereikt (zie schets 3). Men zegt dikwijls, dat men in Frankrijk te zware eischen stelt aan den voor een frontalen infanterieaanval noodige artilleriesteun. O.i, wijst de bestudeering van de zoowel gedurende den bewe gingsoorlog van 1914 als die van 1918 gedane frontale aanvallen wel uit, dat zonder een zorgvuldig voorbereiden artilleriesteun een frontale aanval op een ongeschokten tegenstander, die zich, zij het ook zeer vluchtig ter verdediging had ingericht en zijn vuren had voorbereid, nimmer is geslaagd. Afgescheiden hiervan, zal het wel duidelijk zijn, dat, als men om bepaalde redenen besluit het begeleidend afsluitingsvuur als artilleriesteun toe te passen, de dichtheid daarvan onmogelijk onder een door de practijk bepaald minimum mag dalen, op straffe dat de uitwerking ervan plotseling tot het nulpunt daalt, en onze aanval in bloed wordt gesmoord. Nemen wij nu in aanmerking, dat een gebeurlijke tegenstander zeer waarschijnlijk in verhouding tot zijn infanterie ruim zal zijn voorzien van artillerie, infanteriegeschut en mitrailleurs en gaan dan na onder welke omstandigheden wij zullen moeten overgaan tot een frontalen aanval op een verdedigende opstelling met „aan- valsvakken" en „gevechtsvakken"dan gelooven w ij veiliger uit te zijn door in een dergelijk geval de Fransche eischen als richtsnoer te nemen, dan de Nederlandsche, welke niet zijn ge baseerd op oorlogservaring, maar op zuinigheid. Dit klemt te meer als men bedenkt, dat tot dusverre de of fensieve vuurkracht van onze infanterie ten gevolge van ge brek aan krombaanvuurwapenen nog vrijwel nihil is. ad 2. Met dit punt bedoelen wij de vraag op te werpen, of, als men een dergelijk smal „aanvalsvak" kiest, men kan volstaan, 426

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 42