op Biz. 878 zoomede uit de voorbeelden, dat niettegenstaande
de afstand tot het meergenoemde horizontale vlak in de afleiding
werd verwerkt, de ware springhoogte werd bedoeld.
De afgeleide betrekking S1" a zal alleen juist zijn, indien
de hiervoor bedoelde afstand en de ware springhoogte onder
alle omstandigheden overeenkomen, m.a. w. wanneer de richtlijn
en het horizontale vlak door het inschietpunt samenvallen, dus
wanneer de terreinhoek nul is.
Dit blijkt ook uit de betrekking jan
Substitueeren we nl. hierin voor t de waarde 0, dan gaat zij
sin a
over in den vorm
P
ad. b. Indien de bepaalde terreinhoek afwijkt van de terreinhoek
naar het inschietpunt, wordt de toestand zooals fig. 3 aangeeft.
De richtlijn zal dan niet door het punt A gaan, doch door een
punt A' gelegen in de verticaal door A onder of boven het hori
zontale vlak door D (inschietpunt).
Aannemende, dat het punt A' boven het genoemde horizontale
vlak gelegen is, zal de richtlijn dit vlak in een punt A, ontmoeten
en de verticaal P Q in een punt B'.
Verbinden we B' en A en noemen we de terreinhoek van het
inschietpunt t, dan zullen we Z_ P A B' een waarde (t x)
moeten toekennen en zal men op overeenkomstige wijze zooals
voor fig. 2 is beschreven een dergelijke betrekking - _^a" -
kunnen afleiden.
Het moge echter duidelijk wezen, dat men, de betrekking *an
gebruikende instede van ,*an n„ aldus handelende een fout
t x
begaat, waarvan de grootte zonder meer niet kan worden aan
gegeven, daar deze afhankelijk is van de waarde van de onbe
kende x ten opzichte van (t /5').
Hieruit volgt, dat in het veronderstelde geval, dat de aan de
batterij gegeven terreinhoek afwijkt van de terreinhoek van het
inschietpunt, de methode „een foutieve S H enz." in het
algemeen tot onjuiste resultaten zal leiden en een vuurleider
daarbij niet in staat zal wezen de graad van nauwkeurigheid
zijner berekeningen te kunnen beoordeelen.
Beschouwen wij nu het geval, dat een vuurleider het doel op
een verkeerde plaats in de meetlijn aanpijlt:
In deze veronderstelling zal hij een plaats vaststellen, die in
het algemeen een andere hoogteligging heeft als het inschietpunt,
436