Gaan we thans in fig. 5 na, hoe een dergelijke fout ontstaan is: (in deze figuur is de richtlijn aangegeven op de wijze, die voor de afleiding van de betrekking *an vereischt wordt). Aangezien de terreinhoek van het inschietpunt (het punt waar de vuurleider op richt) 10 °/00 bedraagt, zal in verband hiermede de richtlijn de verticaal in P in het punt C ontmoeten, dat 200 cos a tan t 2 meter beneden P gelegen is (zie fig. 5). De waarnemingslijn zal P Q wederom in het punt B snijden, zoodanig gelegen, dat B P 14 meter. Gaan we uit van een springpunt S, dat (bijvoorbeeld) een ware springhoogte van A. S meter bezit Dit springpunt zal (A. S 12) meter boven de waarnemings lijn liggen en de vuurleider tot een „foutieve springhoogte" van (A.S—12)—A.S 12 Meter besluiten of wel 4°/00 en x tan a 400 20 in verband met de betrekking: - -y 20 tot een baan, die 4 X -y 27 %o r e c h t s van het inschiet punt gelegen is. Uit het voorgaande moge dan gebleken zijn, dat de z. g. n- „foutieve springhoogte" afhankelijk is van het onderling beloop van de richtlijn en de waarnemingslijn ter plaatse van het spring punt (afstand tusschen de richtlijn en de projectie van de waar nemingslijn op het rooivlak bij veronderstelde onjuistheid van de zijdelingsche richting ter plaatse van het springpunt). Aangezien de vuurleider slechts over de terreinhoek van het aangepeilde punt beschikt, zal hij deze instede van die van het inschietpunt in zijn berekening moeten betrekken en hiermede van een onderling beloop van richtlijn en waarnemingslijn uit gaan, dat niet in het kader past van de theoretische beschouwing, die de betrekking yyp ten grondslag ligt. Hieraan toegevoegd, dat bovendien met een onjuiste waarde van de verhouding an zélf wordt gewerkt, zal de vuurleider van de zijdelingsche richting zijner batterij een indruk krijgen, die in het algemeen niet in overeenstemming kan wezen met de werkelijkheid. In de figuren 5a en 4a zijn respectievelijk het tot de juiste en onjuiste conclusie voerende beloop van richtlijn en de op het rooivlak geprojecteerde waarnemingslijn schematisch aangegeven. Overigens is uit het voorgaande gebleken, dat voor het geval de waarneming in Waarnemingsvlak I plaats heeft, de z.g n. „foutieve springhoogte" niet een direct gevolg van de zijdelingsche- richting fout van de batterij is. 438

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 54