In verband met de omstandigheid, dat het springpunt in het
verticale vlak door de waarnemingslijn (vlak door staande glas-
plaatlijn en waarnemingslijn) gelegen is, bezit het noodzakelijk
een afstandfout:
Deze afstandfout nu zal in samenwerking met de langshelling
ten opzichte van de richtlijn (t /S') de schijnbare springhoogte
verandering tengevolge hebben.
Indien het springpunt niet in de „richting" werd waargenomen,
geldt dezelfde redeneering, aangezien de vuurleider alvorens tot
de foutieve springhoogte te kunnen besluiten door toepassing
van de betrekking a (V.S. A. pt. 81) het springpunt in ge
dachten naar het vert. vlak door de waarnemingslijn verplaatst
en door deze herleiding dus hieraan als het ware de bovenge
noemde afstandfout toekent.
Heeft de waarneming in Waarnemingsvlak 11 plaats,
dan zal een fout in de zijdelingsche richting de directe oorzaak
wezen van het schijnbare springhoogteverschil.
Volgens punt 83 van het V.S.A. bezit W. II een dwarshelling,
die naar zin en grootte gevonden wordt met behulp van de
formule: tan y tan_£ jn gen andere vorm ge_
tan a tan a
schreven tan y
tan a
Overeenkomstig het gestelde in punt 84 van het V. S. A., zal
een fout in de zijdelingsche richting van 1 °/00 de springhoogte
schijnbaar °/00 veranderen, en blijkt hieruit dat de
J tan a
regel
„Een foutieve springhoogte van 1 °/oo (voor de batterij) geeft
een zijdelingsche afwijking van °/oo" wederom gewij
zigd moet worden in:
„Een foutieve springhoogte van 1 °/00 (voor de batterij) geeft
tan a n.
een zijdelingsche afwijking van t u/0-
Terwijl in Waarnemingsvlak I de langshelling in
samenwerking met een lengteafwijking en in Waarne
mingsvlak II de dwarshelling meteen zijdelingsche
fout het schijnbare springhoogteverschil veroorzaken, vinden we
439
f