der bende, moeten immer afzettingsafdeelingen worden uitgezet, alvorens men de bende gaat aanvallen. Stuit men bij het volgen der sporen op een ladang en heeft men slechts 1 a 2 brigs, beschikbaar, dan wordt, indien de ladang zoo uitgestrekt is dat een volkomen afsluiting ervan niet plaats kan hebben, het huis opgespoord, dat bij die ladang hoort. Dit huis staat gewoonlijk in den boschrand en zelden midden op de ladang. Er wordt dan gehandeld op dezelfde manier als boven aangegeven, en het huis als object of schuilplaats beschouwd. Na den overval van de ladang moeten alle voedingsgewassen, die de patrouille voor eigen gebruik niet kan meevoeren, worden vernield. Op deze wijze wordt het de djahats ook in het bosch verre van aangenaam gemaakt. Behalve kans op verraad van de zijde der kampongbevolking, loopen zij bij fourageeringen in de kam pongs kans dat de kompeni hun sporen vindt, deze volgt en hen ten slotte overvalt. Door het rusteloos afpatrouilleeren van het boschterrein voelen zij zich ten slotte ook hier niet veilig. Vooral als al hunne ladangs, waar zoo'n groote moeite aan besteed is, overvallen zijn, wordt men dit zwerversleven moe en gaat er ten slotte toe over om zich noodgedrongen bij de zoo gehate kompeni te melden. Bandoeng, den 12en April 1931. 513

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 49