aan energie, welke evenwel door een regelende inrichting van
de inloopstang van de reminrichting weer wordt afgeremd.
Deze reminrichting maakt tevens dat bij den voorloop het kanon
tot op het laatste oogenblik een zoo groot mogelijke snelheid
kan hebben.
3. Wiegdrager en pivot.
De wiegdrager bestaat uit twee groote deelen nl. de affuit-
wanden met onderstuk en de inwendige pivottap. Aan den wieg
drager zijn alle aan de zijdelingsche verplaatsingen van het kanon
deelnemende deelen bevestigd. De inwendige pivottap draait
aan de bovenzijde over een kogellager van den pivotpot van de
onderaffuit en heeft aan de onderzijde bovendien een glijvlak
voor geleiding in dien pot.
De buitenste pivotpot is cardanisch opgehangen in de onder
affuit, waardoor de zijdelingsche richtas van de affuit loodrecht
gesteld kan worden zelfs als de onderaffuit een scheeven stand
inneemt tot 8° toe. Het vertikaal stellen geschiedt door middel
van 2 groote schroeven met handwielen.
In het bovenste deel van den pivotpot is de tandkrans voor
de zijdelingsche richting aangebracht.
De onderaffuit bestaat uit de bekende kegelvormige pivotaffuit-
constructie van geklonken staalplaat, welke aan de boven- en de
onderzijde verstijft is door gesmeede ringen. De bovenste ring
vormt tevens de ligplaats voor de genoemde cardanbeweging.
Tusschen den buitensten pivotpot en de inwendige pivotspil is
een sleepcontact-inrichting aangebracht voor de kabels naar de
electrische bevelsmiddelen en voor de verlichting.
4. De ondersteuningsinrichting.
Ten einde de voorwichtigheid van het kanon, die door den
bijzonder achterwaartschen stand van de tappen ontstaat, op te
heffen is evenals bij 10,5 cm. Hw. een ondersteuningsinrichting
aangebracht bestaande uit twee zware cylinders in elk waarvan
4 ondersteuningsveeren zijn aangebracht die op trekstangen wer
ken. De spanning van de veeren kan door een regelinrichting
naar behoefte worden versteld.
5. Het toestel voor de hoogterichting.
De assen voor het toestel van de hoogterichting zijn in kogel
lagers ondergebracht terwijl veerende bevestigingen verhinderen,
dat zeer krachtige snelheidsveranderingen in de hoogterichting
en de schok van het schot schadelijk werken zullen op wormen
en assen. Verder kunnen worm en wormrad van elkaar onafhan
kelijk worden gemaakt waardoor beschadigen van een van beiden
tijdens het vervoer wordt voorkomen.
De maximum declinatie bedraagt 5°, de max. elevatie 85° welke
door aanslagen worden begrensd.
517