posten aan den rand van de groote rivieren tijdelijk in te
trekken.
In den namiddag van den volgenden dag begonnen de rivieren
opnieuw te bandjiren, de waterstand steeg tot aan het dek van
de bruggen verschillende rivieren traden buiten haar oevers.
De kracht waarmede het water omlaag kwam, was geweldig
en het geloei van het voortstormende water, dat centenaars zware
rolsteenen meevoerde, deed een volslagen paniek ontstaan.
De detachementen bleven rustig ter plaatse, een ieder stond
op zijn post en hoewel oogenblikkelijke hulp niet noodig was,
gaf dit voorbeeld van zeljbeheersching eenige kalmte terug aan de
onthutste bevolking, die in haar angst een veilig heenkomen
zocht bij de troepen, voor zoover de plaatsruimte dat toeliet.
De bruggen over de kali's Batang, Blongkeng, Lamat en Pabelan
leden veel en eischten spoedig herstel; de treinenloop en het
asverkeer op den grooten weg werden tijdelijk stopgezet.
Nadat de bandjirs geëindigd waren, werd in den avond een
bespreking gehouden, gedurende welke het aanbod om een sectie
genietroepen aan te vragen, van civiele zijde gaarne werd aanvaard.
In den namiddag van den 4den Januari arriveerde een officier
van de genie uit Tjimahi, die dadelijk daarop een bespreking
hield met den troepencommandant, den betrokken ingenieur van
B. O. W. en een vertegenwoordiger van de N.I.S. Besloten werd
tot verdeeling van het werk over te gaan. De N.I.S. zou zorgen
voor de spoorbrug over de K. Batang, B. O. W. voor de naast
elkaar liggende spoorbrug en brug in den rijweg over de
K. Lamat, terwijl de genie de brug over de K. Pabelan zou ver
sterken en opruimingen in de K. Lamat zou verrichten. Dit laatste
was noodig met het oog op het gevaar voor overstrooming, dat
Moentilan bedreigde. Nog denzelfden dag werden de noodige ver
kenningen verricht, zoodat den volgenden ochtend, na aankomst
van de sectie genietroepen, dadelijk met de werkzaamheden kon
worden aangevangen.
Na ter zake gepleegd overleg met het B. B. en de ingenieurs
van den vulcanologischen dienst, kon met ingang van 9 Januari
wederom tot vermindering van de in het rampgebied werkzame
infanterie worden overgegaan. Twee compagnieën, n. 1. die van
Moentilan en Doekoen (van welke laatste 1 sectie op Salam),
keerden achtereenvolgens den 9den en den lOden Januari naar
Magelang terug. De overblijvende compagnie (Sroemboeng), welke
ontheven werd van het politioneele werk, nam den dienst voor
het geheele gebied over, waartoe in Sroemboeng, Doekoen en
Moentilan elk 1 sectie geplaatst werd.
Voor deze compagnie luidde toen de opdracht:
I. Het instellen van een intensieven
a. waarnemingsdienst ten aanzien van den Merapi en de
rivieren Pabelan, Senawa, Lamat (Det. Doekoen), Blongkeng,
Batang (Det. Sroemboeng)
565