een commissie in het leven geroepen, aan welke o. m. tot taak
werd gesteld om „de invoering voor te bereiden van de nieuwe
Rechtspleging bij de Landmacht en de gewijzigde Provisioneele
Instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof", (P. 1.) met bepaling,
dat de commissie hare voorstellen nopens voornoemd onderwerp
afzonderlijk en in de eerste plaats, rechtstreeks bij de Regeering
zou hebben in te dienen.
Als gevolg van den door genoemde Commissie geleverden ar
beid, kon bij G. B. van 21 Mei 1931 No. 17 aan den Volksraad
worden aangeboden „het ontwerp eener ordonnantie tot voorbe
reiding van de invoering van de R. L. en de P. 1.", in verband
waarmede kan worden verwacht, dat het nieuwe militair straf
procesrecht binnen korten tijd in werking zal kunnen treden.
Hoewel nu de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat naar aan
leiding van door den Volksraad te opperen bezwaren a.a., de tekst
van de R. L. nog wijzigingen zal ondergaan, zullen deze n. h. v.
niet van dien aard zijn, dat niet reeds thans een vergelijking
tusschen de oude en de nieuwe R. L., zooals deze luidt na de
door voornoemde commissie aangebrachte wijzigingen, op hare
plaats zou zijn.
In het navolgende is derhalve getracht teneinde het bestu-
deeren van de nieuwe R. L. te vergemakkelijken zooveel mo
gelijk in volgorde der artikelen, doch zonder in een schematische
opsomming te vervallen, de voornaamste verschillen te belichten,
welke voor de practische toepassing van het procesrecht voor de
officieren van de Landmacht van belang zijn.
Niet steeds is vermeden kunnen worden, het omschrijven van
handelingen a. a., welke geen afwijking vertoonen van de bepa
lingen uit de oude R. L. Hoewel hierop niet steeds de aandacht
is gevestigd, kan zulks n. h. v. geen verwarring stichten, vermits
de lezers de oude R. L, voldoende kennen.
Afzonderlijk moge vooraf de aandacht worden gevraagd voor
de wellicht belangrijkste der voorgestelde wijzigingen, n. 1. de
in overeenstemming met het Nederlandsche militair strafproces
recht—afschaffing van de approbatie der krijgsraadvonnissen en
de toekenning in verband daarmede van een zelfstandig recht
van appel aan den Auditeur-Militair (A. M
Men zij indachtig, dat door deze afschaffing der approbatie
wel het gezag en het aanzien van de krijgsraden (K. R.) worden
vermeerderd, doch dat in nog grooter mate de verantwoordelijkheid
van den K. R. en daarmede van de daarin zitting hebbende offi
cieren, toeneemt, in verband waarmede elk officier, nog meer
dan tot op heden, zich de verplichting heeft op te leggen ten
volle berekend te zijn voor de taak, welke hem als rechter ten
deel valt.
587