611
van de samenwerking. Eischen de omstandigheden de uitgifte van paitieele
bevelen niet, dan geve men van meet af aan een algemen bevel uit.
Bevelen welke worden verondersteld uit te gaan van een hoogeren com
mandant dan de partijcommandant, moeten door den leider van de oefening
zelf worden uitgevaardigd. Het opmaken ervan mag niet worden overge
dragen aan den partijcommandant.
Voorgenomen tactische handelingen moeten met het oog op den vijande-
lijken inlichtingsdienst en de mogelijkheid dat zij vóór de uitvoering door
'svijands tegenmaatregelen worden doorkruist zoo laat mogelijk woiden
bekend gesteld.
Bevelen voor den Al. G. D., den Al. 13. G. 13. en de treinen zullen niet
achterwege mogen blijven en zich steeds moeten aanpassen aan den tac-
tischen toestand.
Elke oefening moet worden dienstbaar gemaakt om de commandanten er
aan te gewennen, besluiten te nemen en hunne besluiten duidelijk en volledig
in bevelen om te zetten. Wordt hieraan in vredestijd bij oefeningen niet alle
aandacht besteed, dan wreekt zich dat in oorlogstijd.
Indien een bepaalde handeling door den leider wordt bevolen, zal die
handeling uit de tactische omstandigheden logisch moeten kunnen worden
afgeleid. Zoo is het bijvoorbeeld „unkriegsmaszig" en weinig bevorderlijk
voor het aankweeken van doortastendheid om tot een legering te besluiten
op een oogenblik, dat de tactische toestand tot doorzetten zou moeten leiden.
Men hoede zich voor het scheppen van manoeuvrebeelden, welke tot gevolg
kunnen hebben, dat de troep in een verkeerde richting wordt opgeleid. In
dien het uit vredesoverwegingen, met het oog op de legering, verpleging
o.a. noodzakelijk is de oefeningen af te breken, moet het oogenblik daar
voor met zorg (zie boven) worden gekozen. Zoo noodig kan de oefening
dan op een volgenden dag op hetzelfde punt vervolgd.
Ook nachtelijke ondernemingen moeten in het tactisch verband passen
nimmer mag de indruk worden verkregen, dat dergelijke handelingen uit
sluitend worden ingelascht om ook deze eens te beoefenen en dat ver
wringing van den tactischen toestand.
5. Gebruik van de verschillende wapens.
Bij verschillende oefeningen is gebruik gemaakt van z.g. „lichte troepen".
Dergelijke formaties kent ons leger normaal niet. Met zulke uitzonderings
formaties werke men daarom in vredestijd liever niet. De marechaussee
wordt als zoodanig bovendien niet of slechts bij hooge uitzondering gebe
zigd. Zij heeft een andere bestemming.
Het bezigen van cavalerie voor zuiver infanteriewerk, ook als enscenee-
ringstroep, moet tot uitzonderingen beperkt blijven.
Het wapen der artillerie moet in de eerste plaats worden gebezigd voor
steun van de infanterie. Tevens moet steeds bij de stellingkeuze worden
rekening gehouden met de plaats waar de algemeene reserve vermoedelijk
zal worden ingezet. De stellingkeuze zal in het algemeen zoodanig moeten
uitvallen, dat van daaruit steun moet kunnen worden verleend aan die alge
meene reserve.
Worden vliegtuigen voor samenwerking met artillerie beschikbaar gesteld,
dan mag in de betrekkelijke bevelen de nadere regeling dezer samenwerking
niet ontbreken.
Indien genie is ingedeeld moet de daaraan opgedragen taak uiteraard uit
de bevelen blijken.
6. Gevechtsbeveiliging.
De «evechtsbeveiliging op de vleugels mag niet te dicht bij die vleugels
worden opgesteld. Zij dient zoodanig te worden geplaatst en een zoodanige