621
mandant in de onderstelling niet de gegevens omtrent Rood mag onthouden,
waarop de leider zelf in zijn hoedanigheid van opdracht (bevels) gever mede
zijn besluit grondde en zijn opdracht (bevel) verstrekte.
In de onderstelling geeft immers de leider als hoogere commandant van
den te oefenen troepencommandant aan dezen een opdracht, bij voorkeur in
beveisvorm, waarin zijn besluit is vervat. Dit besluit, in hoofdzaak bepalende
de sterkte, de samenstelling en de taak van de troepenmacht onder bevel van
den te oefenen troepencommandant, berust uiteraard op de aangenomen ge
gevens omtrent den toestand aan eigen en 's vijands zijde. Die gegevens
betreffende den vijand kunnen nu al naar de omstandigheden uitgebreid of
beperkt, nauwkeurig of vaag, betrouwbaar of twijfelachtig zijn of zij juist
of onjuist zijn geweest, zal als regel den bevelsontvanger eerst later blijken
dit neemt niet weg, dat zij ook een rol spelen bij het nemen van het besluit
door den bevelsgever. En heeft nu deze de onderwerpelijke gegevens hetzij
geheel, hetzij gedeeltelijk daartoe benut, dan moge liet duidelijk zijn, dat zij
alsdan zeker niet mogen worden onthouden aan dengene, die het besluit ten slotte
zal moeten uitvoeren (den te oefenen commandant), ook al zouden die gege
vens naar het oordeel van den bevelsgever slechts zeer twijfelachtige waarde
hebbendie waarde moet overigens uit de redactie der onderstelling blijken.
Zou men anders handelen, dan vervalt men in een onvolledige opdracht,
waartegen het A. V. O. punt 20 (2) sub d waarschuwt.
Bij het samenstellen van een onderstelling lette de leider er dus op, dat de
(het) daarin vervatte opdracht (bevel) ook logisch zij in verband met de daar
in opgenomen gegevens omtrent Rood.
Een en ander neemt niet weg, dat in de onderstelling de gegevens omtrent
den vijand ook ten deele onjuist mogen zijn of m.a. w. niet behoeven overeen
te stemmen met de oorspronkelijk door den leider aan Rood gegeven opstel
ling c. a.in de werkelijkheid zal men ook dikwijls ageeren op gegevens,
welke later blijken onjuist te zijn geweest. De leider zij echter met derge
lijke afwijkingen voorzichtig, daar zulks tot eigenaardige toestanden aanleiding
kan geven; in elk geval vermijde men daarbij het opnemen van gegevens
omtrent den vijand, welke in verband met den aangenomen toestand on
mogelijk of onwaarschijnlijk zijn dan wel het welslagen van de oefening in
gevaar zouden brengen.
9. Bij het betrekken in den opzet, van bevelen, welke tijdens de oefening
zullen worden uitgegeven, doch niet tijdens de oefening maar te voren
worden opgemaakt, houde men vooral rekening met den tijd, welke met het
nemen van het besluit en het opstellen, vermenigvuldigen en uitgeven dier
bevelen heengaat; het mag niet voorkomen, dat enkele minuten na ontvangst
van een bericht a.a., dat tot een besluit voert, het betrokken bevel kant en klaar
is voor uitgifte en evenmin dat verschillende bevelen elkaar met onnatuurlijk
kleine tusschenpoozen opvolgen, aangezien dit beslist in strijd is met de
werkelijkheid; zelfs de meest geroutineerde bevelstechnicus heeft daarvoor
behoorlijken tijd noodig. Het aan vorenaangegeven euvel verbonden nadeel
is, dat zich zoowel bij den leider en diens staf als bij de ondercomman
danten-bevelsontvangers ook hierdoor omtrent de belangrijke inwerking van
den factor „tijd" op de oorlogshandelingen een onjuist beeld vormt. De in
vloed van den factor „tijd" komt bij oefeningen soms als gevolg van
vredesomstandigheden ook dikwijls in andere opzichten reeds niet volko
men tot uiting. Men streve er dus naar om aan genoemden factor zooveel
mogelijk recht te doen wedervaren.
2. Gegevens betreffende den vijand.
10. Aan de hand van de in 1930 opgedane ervaring wordt het nuttig
geacht nogmaals te wijzen op hetgeen ter zake in de nota '29 is medegedeeld.
In het bijzonder zij de aandacht gevestigd op het feit, dat de berichtgeving
van vóór naar achter nog te wenschen overlaat. Wanneer al bericht