627 '28. Er mogen voor de staven van de verschillende troepenonderdoelen niet meer auto's worden ingedeeld dan strikt noodzakelijk is. Het bij de O. O- ■uitgetrokken aantal moet als het uiterste maximum worden beschouwd. 29. Men trekke de B.Tn. niet eerder bij de troepen aan dan zij daarbij benoodigd zijn. Op het gevechtsveld zullen zij als regel eerst na het intreden van de duisternis aangetrokken kunnen worden. 30. Men bedenke, dat er met betrekking tot de treinen alleen leering uit de oefeningen is te trekken, wanneer zij zooveel mogelijk overeenkomstig de werkelijkheid worden gedirigeerd. 7. Bijzondere opmerkingen. 31. De sterkte en samenstelling van de roode partij voere men, ook in verband met de belangrijke kosten bij meerdaagsche oefeningen buiten het garnizoen, niet op boven hetgeen bepaald noodig is in verband met ons oefenstelsel en het gebruik, dat daarbij ten aanzien van de roode partij voorzit. Een roode partij die in sterkte en samenstelling de blauwe partij nabij komt of evenaart past niet in ons oefenstelsel. 32. Het gebruik van de roode partij legge de leider vóór den aanvang van de oefening niet zoodanig vast, dat hij niet of nagenoeg niet kan voldoen aan het gestelde in punt 15 van het A. V. O., voor zoover dat gebruik betreft. Bij meerdaagsche oefeningen in eenigszins groot verband levert het voldoen aan vorengestelden eisch uiteraard moeilijkheden op met betrekking tot lege ring en verpleging, doch met handigheid kan in dit opzicht nog veel worden bereikt. Het moet toch b. v. gelet op ons oefenstelsel ongewenscht worden geacht, dat wegens gemis aan roode troepen op één vleugel van de blauwe partij aldaar op een ernstige fout van den blauwen commandant niet wordt gereageerd en alle roode troepen worden ingezet op den anderen vleugel, waar feitelijk alles in orde is. 33. De deelnemers dienen ook gedurende het verloop van de oefening zoo eenigszins mogelijk te worden ingelicht betreffende den tactischen toestand en de daarin intredende wijzigingen. (Zie in dit verband A. V. O. punt 5 (3) Niets is ontmoedigender dan bij een oefening gedurende geruimen tijd zware vermoeienissen te moeten doorstaan zonder iets van het doel en ver loop der oefening te begrijpen. 34. In punt 41 van het A. V. O. wordt er reeds de aandacht op gevestigd, dat bij een bespreking van een oefening de leider kort en duidelijk de aan dacht zal vestigen op die zaken, welke kunnen strekken om uit de oefening leering te trekken. Hieruit volgt dat het meestal geenszins noodzakelijk zal zijn om een plaatsgevonden oefening geheel in haar opzet en verloop te behandelen. De leider hale daaruit markante punten, punten waarom het ging, punten, welke aanleiding gaven tot tactische misvattingen e.d. en behandele die, vooral door het aangeven van klemmende motieven en redenen op zoodanige wijze, dat ieder deelnemer aan de bespreking daarvan iets mededraagt. 35. Overeenkomstig het bepaalde in de A.O. 1929 No. 4 (Hoofdstuk III, (6) en (7)zal de munitie-uitrusting voor elke oefening door den leider wor den vastgesteld. Dit mag niet aan ondergeschikten worden overgelaten. 36. Bij troepenoefeningen mag niet meer losse munitie worden verschoten dan voor het gestelde doel strikt noodzakelijk is. Bij de verdeeling van de munitie bedenke men, dat de roode partij per man in beginsel meer munitie noodig heeft dan de blauwe, omdat eerstgenoemde partij met enkele men- schen het vuur van grootere troepenafdeelingen heeft te markeeren. Tegen munitie verspilling in den vorm van het verschieten van den magazijns- of taschvoorraad na het signaal „eindigen der manoeuvre" moet ten strengste worden gewaakt. Bij het vuren zullen de in punt 107 van het A.V.O. aange geven regels streng in acht dienen te worden genomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 73