637
pionier-commandant hiertoe in de gelegenheid men ga eens na of aan de
hand van het vele goede dat beide schrijvers naar voren brachten, met een
resultaat kan worden verkregen dat ten bate kan zijn van onze, materieel
nog zooveel behoevende, neutraliteits groep.
Wij bevelen intusschen een objectieve bestudeering van de plaats gehad
hebbende gedachten wisseling gaarne aan.
Het voornaamste geschilpunt tusschen beide schrijvers betref*, de vraag
kunnen we h. 1.1. over voor het doel bruikbare prauwen beschikken welke
vraag V. ontkennend en S. bevestigend beantwoordt.
A. C. Koot schrijft over: „beoordeeling, opleiding, aanleg, Hij keert zich
hier in wezen tegen de wijze waarop het A. V. O. in verband met het be-
oordeelingsvoorschrift wordt toegepast. Hij zegt o. a. „Maar wanneer een
compagniescommandant overbodig werk moet doen en alles onder de
"loupe wordt genomen; als hij steeds rondloopt met een gevoel beoordeeld
"te worden, dan begint zulks zijn stemming te drukken. Ik „zeg z.i. over
bodig werkniet iedere compagniescommandant ziet n. 1. de noodzaak in
"van het indienen van onderstellingen, bevelen voor rood en wat dies meer
',',zi], om een sectie te oefenen met tegenpartij. Juist nu blijkbaar niet kan
„worden volstaan met een bespreking voor den aanvang van de oefening, maakt
„het indienen van de noodige paperassen sterk den indruk van in te leveren
examenwerkwij cursiveeren en onderstreepen. C')
De ruimte Iaat niet toe om schrijver te citeeren, doch rekening houdende met
hetgeen wij van compagnies- en hoogere commandanten vernamen, is de heer
Koot zeer zacht en bescheiden in het uiten van zijne grieven. Immers naar verluidt
wordt wel geëischt dat de onderstellingen en stukken dagen lang van te voren
worden ingediend, zoodat niet alleen de oefeningsdag zelf voor den patient een
beproeving is, meer hij ook lang van te voren al in examenstemming vertoeft,
en mogelijk onrustig slaapt, omdat hij na indiening van een „stuk" zich bedenkt
dat er eigenlijk iets minder juist in staat. Het stelsel heeft zich dan wel ont-
wikkeld in een richting, welke ernstig strijdt met de bedoelingen van den
ontwerper van ons oorspronkelijk A. V. O. en van het beoordeelingsstelsel.
Met den schrijver stemmen we dan ook ten volle in waar hij de verzuchting
slaakt: „Laat men toch het „indienen" van onderstellingen voor T.T.
oefeningen afschaffen" waarmede wij ons dan niet zouden willen beperken
tot de oefeningen met een sectie, maar waarin wij ook de oefeningen met
een compagnie of met een bataljon zouden willen begrijpen. Het is immers
voor het toonen van belangstelling, voor het wijzen op vermeldenswaardige
onvolkomenheden, ja ook voor het verkrijgen van een indruk aangaande de
bekwaamheden van een commandant, voor een chef voldoende te weten dat,
waar en op welk uur een T.T. oefening wordt gehouden de rest komt tijdens
het bijwonen terecht. Naar onze overtuiging, en de heer Koot zal het hier
mede wel eens zijn, worden de oefeningen en de geest onder de comman
danten meer gediend door voren aangegeven werkwijze dan door een vooraf
bestudeeren, becritiseeren en beoordeelen van lang van te voren ingediende
onderstellingen door diverse hiërarchieke chefs.
Verder roert de heer Koot nog het vraagstuk van keuzepromotie voor den
kolonelsrang en afschaffing van de toekenning van de z. g. „aanleg" aan.
Hiermede komt de schrijver dus op het terrein van wijziging van het beoor
deelingsstelsel, op welk terrein zich ook een volgende bijdrage getiteld ,,/s
een wijziging van 3 en (2) en 11 van de A. O, 1928 No. 8 wen-
schelijk?" beweegt.
De schrijver V. B. blijkt veel te gevoelen voor een eindoordeel dat zich
beperkt tot de punten:
a. of men het leger als kapitein zal moeten verlaten.
b. of men in aanmerking komt voor hoofdofficier.
Voorts wordt in dit nummer het debat over „het promotie-vraagstuk, mede
in verband met den pensioenslast" voortgezet. Door de in de gedachtenwis-