726
waarop de Belgische commissie voor het nemen van proeven voor de„trans-
formation mécanique de l'infanierie" haar arbeid vervolgt.
Die „transformation" vormt een deel van het volgende plan:
le. Indeeling der voertuigen van de infanterie in twee categorieën:
die door het terrein moeten kunnen rijden; (snelheid 2 a 5 km.);
die normaal op de wegen kunnen blijven (snelheid 4 a 20 km.);
2e. Gewicht der voertuigen
die afzonderlijk getrokken moeten worden;
die vereenigd kunnen worden in een trein en aangehaakt aan een
enkelen tractor.
3e. Bepaling van de algemeene kpnmerken van tractoren voor wat betreft:
snelheid, vermogen, pantsering, zichtbaarheid, geraas, gewicht, passeeren
van bruggen.
4e. Overzicht van den tegenwoordigen stand van de motoriseering.
(Bestuurder, besturingsinrichting en motor te beschermen tegen infanterie-
projectielen en scherven, overigens gevechtstreinvoertuigen pantseren, maxi
mum hoogte van voertuigen 1,6 m.; geraas van den motor niet hoorbaar
boven de 500 m. afstand gevechtstreinvoertuigen maximum gewicht 2 ton.)
Organisatie.
Mil. Wochenblatt. No. 30. 1931. Die italienischen Radfahrtruppen"
Van deze troepen bezit Italië 12 regimenten a 2 bataljons 24 bataljons,
waarnaast slechts 12 cavalerie-regimenten die in gevechtskracht overeen
komen met 12 bataljons wielrijders. De oorzaken van deze talrijke wielrij
derseenheden worden in beschouwing genomen en daarbij aansluitend hunne
organisatie en het gebruik.
„De noodzakelijktreid. snel-beweeglijke eenheden te hebben, die onder on
gunstige omstandigheden zonder inboeten aan gevechtskracht van hunne
voortbewegingsmiddelen worden gescheiden, is aan de vorming van wiel
rijdersbanden niet vreemd". „Het bataljon heeft 3 compagnieën wielrijders en
1 compagnie mitrailleurs. De sectie heeft 3 groepen, elk bestaande uit een
lichten mitrailleur- en een geweerhalfgioep. De mitrailleurcompagnie heeft 4
secties a 3 mitrailleurs. De voorschriften omtrent het gebruik houden reke
ning met de samenwerking met cavalerie en het zelfstandig optreden van wiel
rijders. De omstandigheden als in het artikel uiteengezet, hebben ertoe geleid
de wielrijders ten deels als „Notbehelf" voor ontbrekende cavalerie te gebruiken.
Revue d'infanterie. No. 460. Januari 1931. „Linfanterie tolonaiseka
pitein R.
De Poolsche infanterie telt in vredestijd 84 regimenten, waarvan 6 chas
seurs de montagne", twee bataljons jagers en 1 bataljons mitrailleurs.
Het regiment infanterie telt naast den staf3 bataljons a 3 compagnieën, elke
compagnie3 pelotons van 2 of 3 gevechtsgroepen (1 lichte mitrailleur per peloton
of 2 geweermitrailleurs)een compagnie mitrailleurs a 2 pelotons van 4 stukken
en 1 peloton „engins d' accompagnement". Een verbindingspeloton (een
telegraafsectie en een radiosectie); verder een peloton pioniers.
Het bataljon jagers telt staf en 3 compagnieën, een mitrailleurcompagnie als
boven; een verbindingspeloton en een peloton pioniers.
mitrailleur-bataljon staf, 3 compagnieën (a 2 pelotons zware mitrailleurs
a 4 stukken, 1 peloton lichte mitrailleurs a 4 stukken)1 verbindingssectie.
De regimenten infanterie zijn ingedeeld in 30 divisies a 3 regimenten en 1
regiment artillerie. Verder beschikt men over 20 bataljons a 4 compagnieën
„gardes frontières", volledig uitgerust en geoefend. De divisies zijn ingedeeld
jn 10 legerkorpsen.
Pe. rn''|ta,re spectator. No. 4. April 1931. „De oorlogsorganisatie der
infanterie eerste luitenant M. R. H Calmeyer. „De krijgsgeschiedenis toont
dat de hoofdstootkracht op het gevechtsveld nu eens berust heeft bij snelle
gepantserde tro< pen, dan weder bij het voetvolk. In eerstgenoemd geval
was de samenstelling van de infanterie voornamelijk gegrond op haar schiet-