We hebben slechts het kind te waarschuwen voor de lichame lijke gevaren zonder zijn moed te breken. Een kind zoekt het gevaar, zoekt de spanning van het avontuur, verslindt roodhuidromans, steelt onrijpe en oneetbare stoofperen uit den boomgaard, terwijl het thuis veel betere heeft, aanbidt het heroïsche alle uitingen van den bij het kind zoo sterk naar buiten tredenden levensdrang. We hebben hier ongetwijfeld in vele gevallen te remmen zonder te ontmoedigen. Krijgt het kind een ongeval, laat dit dan een les zijn om in den vervolge voorzichtiger te zijn. Straf hem er niet voorver biedt slechts, indien het noodig is (want anders doet hij het toch in 't geheim) en vooral, laat het verbod voor het kind redelijk zijn. Er is.n. m.m. geen grootere paedagogische fout dan een ver bod met als reden omdat de opvoeders het willen. Slechts het volledig ontmoedigde, sterk ichhafte kind zal aan een dergelijk, voor hem onbegrijpelijk verbod, gevolg geven. Ik erken dat hier onze verantwoordelijkheid groot is, doch den juisten middenweg zal ieder opvoeder voor zich zelve in elk geval nauwkeurig moeten opzoeken. Ik kom, na deze voorbeelden weer terug op het uitgangspunt, de hardheid. Hard is het, het kind, dat zich bezeerd heeft door eigen schuld, niet te vertroetelen, doch te wijzen op zijn eigen schuld. Hard is het 't kind vrij te laten tegen onze waarschuwing in, indien we weten, dat daarvan misschien enkele nadeelige gevol gen het resultaat zullen zijn. Doch slechts de ervaring maakt het kind (en heusch niet alleen het kind) wijs; het onbegrepen ge-of verbod wordt slechts door dreigen met straf opgevolgd en dan nog zoo mogelijk in 't ge heim ontdoken. Dat hiervoor van den kant der opvoeders veel tact noodig is, ontken ik geenszins. Doch bij welke wijze van opvoeding is die niet noodig? Ik hoop, dat U mij niet misverstaat: ik ben noch tegen elk ge-of verbod, nóch voor ongebondenheid; doch ik ben tégen het onbegrijpelijke gebod en voor de ongebondenheid, die door verantwoordelijkheid beperkt wordt. Principieel zijn de ontwikkelde beginselen volkomen over te brengen op de opvoeding van den militair en U begrijpt mij goed: er volgt niet uit, dat geen straf gegeven mag worden. Integendeel. Doch alleen dan, indien door den strafschuldige begrepen wordt, dat de straf verdiend is. En wordt dit niet begrepen, dan ontbreekt er iets: hetzij aan den aard der ge- of verboden, hetzij aan de opvoeding. Let wel, in beide gevallen heeft de opvoeder schuld, niet de pupil. Want slechts indien het verdienen van de straf begrepen wordt, maar ook alleen dan, zal de straf niet hebben het karakter van 657

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 9