839^
den aanval, uitspraken „geprovoceerd door een slecht gebruik van het vuur,,
voor het grootste gedeelte dank zij het feit dat het vuur en de beweging
niet als in België en Frankrijk samengevoegd zijn in dezelfde eenheid".
De van Duitsche zijde in dit verband gedane voorstellen worden verdeeld
in die, welke de scheiding van stoot- en vuurkracht willen handhaven, met
opvoering van de vuurkracht en die welke willen bereiken de oprichting van
gemengde groepen.
Mil. Wochenblatt. No. 39. April 1931. „Officiere für ein Volksheer"
(„nach der Erfahrungen der U. S. Aim Weltkriegeluit. kol. b.d. Otto.
„Na een ver gaande demobilisatie werd het leger in 1920 gereorganiseerd.
Men had moeten erkennen dat de voor den oorlog bestaande instellingen niet
voldoende waren en erkende vrijmoedig dat men zonder de hulp van de
verbondenen het volksleger niet had kunnen samenstellen en de uiteindelijke
militaire successen in de eerste plaats dankte aan de numerieke overmacht,,
die men echter met buiten elke verhouding staande groote offers in bloed gekocht
had." Men ging niet over tot algemeene weerplicht doch behield het beroeps
leger en de nationale garde (militie), maar men organiseerde, althans op pa
pier, het, eerst in geval van oorlog op te richten volksleger, dat men den
naam van georganiseerde reserve gaf. Het telt 1 5 miljoen man, in 3 legers
ingedeeld, elk van 3 korpsen van 3 divisiënper leger 2 cavalerie-divisiën,.
of samen 27 infanterie-divisiën 6 cavalerie-divisiën.
In 1929 bestond het U S. A.-leger uit: beroepsleger: 13.333 officieren en
124.216 man; de nationale garde: 12.347 officieren en 164.435 man de geor
ganiseerde reserve: 112.757 reserve-officieren en onderofficieren; reserve-
officers-training corps: 112.424 studenten.
Mil. Wochenblatt. No. 40. April 1931. „Die neuzeitliche Infanterie-di-
vision vom Standpunkt ihrer KavalLerie"luitenant b. d. v. Coerper. „Vóór de
inarsch- en ontplooiingswegen der regimenten strekt zich de groote ruimte
van het voorterrein der divisie uit. Om de „Vorherrschaft" in deze ruimte
gaat het eerste deel der gevechtshandelingen. De beheersching van het voor
terrein is noodig:
le. ter verkrijging van de „Ueberlegenheit" der eigen verkenningsorganen voor
het bekomen van een inzicht in de omstandigheden van den tegenstander,
alzoo ter verkenning
2e. ter verzekering van de verbindingen naar achteren van de „Aufklarungs-
wellen", dus voor het naar achteren doorgeven van de verkenningsresul
taten
3e. ter verhindering van het inzicht van den vijand in den eigen toestand, dus
ter versluiering
4e. ter snelle voorloopige in bezit neming, c. q. in bezit houden van beheer-
schende of voordeelige terreinpunten, dus ter bereiking van tactische
voordeelen voor de hoofdmacht door terrein- of tijdwinst.
De opdrachten die bij den strijd in het voorterrein moeten worden vervuld
verdeelt de schr. in twee hoofdgroepen, nl.
a. de zuivere verkenningsopdrachten en
b. de zuivere gevechtsopdrachten.
De militaire spectator. No. 5. Mei 1931. De oorlogsorganisatie der
infanterie", luitenant M. R. H. Catmeyer. „De beweegbaarheid der infanterie
kan slechts afdoende worden vergroot door organieke vervanging van de
hippomobiele voertuigen door auto's en aanmerkelijke verlichting der bepakking.
De ontwikkeling in eerstgenoemde richting is onmiskenbaar, doch heeft een
zeer geleidelijk verloop, samenhangend met de overeenkomstige beweging in
de burgermaatschappij. Laatstgenoemde maatregel houdt hiermede nauw
verband.
Iedere eenheid dient organiek te beschikken over de middelen, die zij nor
maal voor het vervullen van haar taak behoeft."
„Organisatie van een op strategische gronden te bepalen aantal infanterie
eenheden met in hoofdzaak defensieve taak, verdient aanbeveling."