de grens ligt, zal nog moeten blijken. Wel kan worden gezegd dat bij de Schneider-cup-races van verleden jaar en bij de proef vluchten voor den wedstrijd van dit jaar diverse ongelukken ziin vooigekomen, die zoowel de doktoren als de vliegers geneigd zijn toe te schrijven aan een physiek tekort schieten van den ^piloot Waarmede dus gezegd is, dat de grens van het menschelijk weer standsvermogen al vrij dicht is benaderd. Bovenstaande drie factoren zullen hieronder afzonderlijk wor den besproken. ad A. de versnellingen. Snelheid alleen bergt geen enkel gevaar in zich, mits de piloot zoo goed beschut zit, dat de enorme winddruk geen vat op eeni° lichaamsdeel kan krijgen. De vlieger heeft er dus voor te waken dat zijn hoofd en armen buiten den windstroom blijven. Het bij een vaart van 400 a 500 K.M. probeeren buiten boord te kijken, staat gelijk met een poging om den nek te breken. Het buiten boord steken van een hand of arm zal den vlieger stellig een frac tuur bezorgen. Kan dus de bestuurder zich voldoende beveiligen tegen de snel heid anders is het met de versnellingen en de daardoor ontstaande krachten, welke optreden bij het manoeuvreeren met g'roote snel- eid. Deze klachten zijn vele malen grooter dan de zwaartekracht en vormen voor den vlieger een tweeledig gevaar, omdat zij in werken J le. op het lichaam in zijn geheel en 2e. op den inhoud van het lichaam, de organen. ad 1 e. Het lichaam van den piloot zal pogen te gehoorzamen aan de centnfugale kracht, welke tijdens een manoeuvre optreedt als gevolg van de ontstaande hoekversnellingen. De bestuurder kan deze poging tegengaan door zich behoorlijk vast te binden en daardoor een zoo stevig mogelijk geheel met het vliegtuig te vor men. Hij kan echter zijn hoofd niet vastbinden en dit relatief zware lichaamsdeel zal, daartoe in staat gesteld door zijn vrij bewegelijke verbinding met den romp, probeeren op eigen gelegenheid te gehoorzamen aan de centrifugale kracht. Het gevolg hiervan is dat bij een plotselinge duik van het vliegtuig het hoofd van den piloot naar achter geslagen wordt, terwijl, als het vliegtuig steil wordt opgetrokken, het hoofd naar voren geduwd wordt. Öm deze be wegingen te voorkomen staat den piloot geen ander middel ten dienste dan het krachtig aanspannen van alle nek- en halsspieren Vergeet hij dit, of zijn deze niet sterk genoeg, dan kan zijn hoofd een gevoehgen klap krijgen, welke des te harder aankomt omdat het dragen van een valhelm voor den jachtvlieger niet mogelijk is, daar deze te veel wind vangt. 754

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 24