voorhouden, dat de rang van luitenant-kolonel wel de eindpaal zal zijn. Daarvoor is te meer aanleiding, waar het beoordeelingsvoor- schrift (Q. B. van 6 November 1925 No. 9, zooals gewijzigd bij <3. B. van 19 Juni 1928 No. 51), opgenomen in de A O. 1928 No. 8, de betrekking van hoofdintendant tot een keuzebetrekking verklaart (zie lid 5 op bladzijde 24 dier A. O.). Deze bepaling komt m. i. wel eenigszins in conflict met onze huidige bevorderingsregeling (K. B. van 8 September 1910 No. 39), opgenomen in de A. O. 1911 No. 28. Immers artikel 9 (1) dezer regeling bepaalt: „(1) Om voor bevordering in aanmerking te kunnen komen moet de officier, onverminderd de overige bij deze regeling te stellen eischen, bij goed gedrag en genoegzamen dienstijver de vereischte bekwaamheid en geschiktheid voor den hoogeren rang bezitten", terwijl artikel 14 (I) dier regeling zegt: „De bevorderingen tot en met den rang van kolonel geschieden bij het openvallen van plaatsen in den naast hoogeren rang en naar ouderdom van rang". Het beoordeelingsvoorschrift maakt derhalve o.m. de betrekking van hoofdintendant tot een keuzebetrekking en waar de kolonels rang bij de intendance onafscheidelijk aan die betrekking is verbonden, de bevordering tot kolonel daarmede tot een keuzebe vordering, terwijl de bevorderingsregeling slechts de bevordering bij keuze tot generaal-majoor [artikel 10(3)] en de buitengewone bevordering bij keuze (artikel 15), doch geen bevordering bij keuze tot den kolonelsrang kent. De geschiktheid voor den kolonelsrang bij de intendance geeft evenwel, tengevolge van vorenbedoelde bepaling in het beoor deelingsvoorschrift, geenerlei waarborg, dat men ook werkelijk tot dien rang zal worden bevorderd, zoodat men in dat opzicht ten achter staat bij de Infanterie en artillerie, waar zulks wel het geval is. Een punt, dat verder bespreking vereischt is het risico, gelegen in de beoordeeling op de H. K. S. en gedurende de daarop vol gende detacheering bij de intendance. Het bereiken van een gunstig eindresultaat vereischt capaciteiten en karaktereigenschappen, welke men vooraf, vooral bij zichzelf, moeilijk kan beoordeelen. Men kan dan ook in dit opzicht voor onaangename verrassingen komen te staan. Neemt men daarbij in aanmerking, dat den laatsten tijd vrijwel uitsluitend slechts diegenen bij de intendance werden geplaatst, die het praedicaat „zeer geschikt" wisten te behalen, m.a.w. een zeer goede eindbeoordeeling kregen, dan blijkt daar wel uit, dat een toelating tot de H. K. S. nog geenszins een plaatsing bij dit dienstvak insluit. Vooral de troepenofficier, die na het volgen der intendance studiën niet voor een plaatsing bij de intendance in aanmerking 774

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 44