In het vervolg van het artikel blijkt M. M. toch een voor
stander te zijn van uitbreiding van het Eur. contingent tot ten
hoogste 15 compagnieën. Een verschil dus van 8 compagnieën en
dit ligt in de omstandigheid, dat schrijver dezes Europeesche afdee-
lingen ook voor de buitengewesten beschikbaar wenscht te hebben.
M. M. denkt hierover als volgt
Wanneer het gaat om de handhaving van orde en rust tegen
georganiseerd verzet, treedt het patrouille-werk, in den zin als hier-
bovenbedoeld moet zijn, min of meer neen zelfs sterk op den
achtergrond, en dringen zich andere factoren sterk op den voorgrond.
Zonder hier diep op in te gaan, moge worden opgemerkt, dat
toch wel niemand zal ontkennen, dat bij het ageeren tegen ge
organiseerd verzet als b. v. in 1926/'27 ter S. W. K., een enkele
Europeesche compagnie een zeer gewaardeerden steun zou zijn
geweest, omdat zij een stimulans te meer vormt voor de andere
onderdeelen. Ook de geschiedenis dekt ons standpunt. In de pe
rioden, dat in de buitengewesten nog groot verzet te breken viel
hebben de Jannen onderdeelen hun groote bruikbaarheid bewezen.
Indien men zich van dit alles rekenschap geeft, zal een groep-
actie „absend" ongetwijfeld achterwege blijven.
Rest nog één enkele opmerkingen over de berekingen aan
het slot. Op blz. 51 van de brochure zijn de inkomsten van een
gehuwd inheemsch militair van een gemiddeld aantal dienstjaren
globaal berekent op ruim duizend gulden 's jaars. Voor een mili
tair-kolonist (blz. 52) werd een bedrag aangenomen van vier
honderd gulden s' jaars extradus ruim f 1400.
In een voorbeeld, dat het „oppervlakkige", „geflatteerde" van
deze „ernstige onjuistheden bevattende" berekeningen moet be
wijzen, begint M.M. aldus
„Hij (Sch.) berekent, dat een uitgezonden Europeaan evenveel kost
aan directe inkomsten etc. als Inlanders nl. f 1000.'sjaars." enz.
Bij een dergelijke onjuiste voorstelling van zaken kan verder
commentaar achterwege blijven.
Nijmegen, Juli '31.
977
terie (zie biz. 32 hv.) beteekent dat een vervanging van (148/ 4) 8 29
inheemsche compagnieën. Rekening houdend met een klein contingent
militie, nl. hetwelk overblijft voor de troepen bestemd voor handhaving
van orde en rust, is een vredesformatie van één Europeesche compagnie
per veldbataljon en één in de voornaamste commandementen van de bui
tengewesten, een bescheiden wensch. In dit geval zou het aantal compa
gnieën van dezen landaard moeten worden uitgebreid met vijftien (onge
veer 2500 man), tegen een gelijktijdige inkrimping met een even groot
aantal inheemsche compagnieën."
„Voor de buitengewesten lijkt ons echter de vervanging van eenig
troependeel door Europeanen absurd. Zij zijn voor het patrouillewerk,
behalve als aanvoerder totaal onbruikbaar en dat is toch momenteel de
hoofdzaak. Zouden expedities noodzakelijk zijn, dan is dat de normale
taak van de op Java gelegerde troepen. Bovendien zou dan de werving
uitgebreid worden." enz.