Ziedaar de richtlijnen, waarnaar de instructeur-topograaf zich zal hebben te regelen, opdat van zijn onderwijs succes verwacht kan worden. Door de geheele opleiding heen zullen theorie en prac- tijk hand aan hand moeten gaan. Wordt daarentegen het zwaar tepunt gelegd in theoretische beschouwingen, gebaseerd op de bestudeering en vergelijking van de kaart met het terrein en omge keerd, hier en daar verduidelijkt door enkele grepen uit de practijk, ergo zonder het veelvuldig „prikken" en „rekenen" (dit voeg ik er aan toe als zijnde een veel voorgebrachte klacht van den laat- sten tijd), dan wordt met deze onderwijsmethode wèl tijd gewonnen, doch van de opleiding zullen de verwachtingen dan ook beduidend lager gesteld moeten worden. Wanneer nu de intensiteit van deze kennis, overeenkomstig het doel van den opzet, in een minimum detacheeringsduur van 4 maanden kan worden bereikt, dan zou het immers oneconomisch zijn om met prijsgeving van een afgerond geheel den opleidingstermijn op maximaal 2 maanden te stellen, zooals schrijver zich dat gedacht heeft. Hetgeen ik in mijn instructeursbetrekking mocht ervaren, is, dat veelal eerst op het einde van de detacheering de officier, a.s. leer ling H.K.S., overtuigd is van het nut dezer opleiding. Er zijn oogenblikken aan te wijzen, dat hij hard heeft moeten werken, terwijl overigens de studie met ijver, opgewektheid en belangstel ling werd gevolgd. Slechts een enkele nam met onbevredigde ge voelens afscheid van de topografische detacheering, in het midden latende, wat hiervan wel de oorzaak mocht zijn. De verwachtingen, dat „steeds" over goede topografen kan worden „beschikt" zouden in tijden van nood op teleurstellingen kunnen uitloopen. De annalen van den oorlog 1914/18 bevatten omtrent de verrichtingen van den kaarteeringsdienst zeer veel bij zonderheden, die ook voor ons van zooveel waarde kunnen zijn. Tijdens den oorlog werd begrijpelijkerwijs van dezen arbeid geen mededeeling naar buiten gedaan, want de bereikte resultaten moesten geheim blijven. Hierin nu ligt de oorzaak, dat het werk der daarmede belaste militaire af deelingen bij volk en leger on bekend is gebleven en de opnemers niet hebben gedeeld in de belangstelling en bewondering, welke aan de overige legeronder delen van alle zijden zijn te beurt gevallen. Hoe goed elke mogendheid ook meende in vredestijd haar kaar teeringsdienst georganiseerd te hebben, weldra bleek, dat zij in dien oorlog nog in vele opzichten te kort was geschoten. Voor beelden zijn te over, die er op wezen, dat het kaartenmateriaal in vredestijd op lange na niet voldeed aan de wenschen tijdens den oorlog geweldig waren de uitbreidingen, die noodzakelijkerwijs op den legerkaarteeringsdienst plaats grepen. „Als ich zum Vermessungswesen der 3. Armee kommandiert wurde, gab man mir einen solchen Trupp von 9 Mann, im Sommer 1016

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 78