Ten einde de nadeelen, verbonden aan het onder de bevelen
stellen te ontgaan, wordt veelal de methode van steunverleening
toegepast, welke berust op het voortdurend gereed staan van
een afdeeling. Doorloopend staat dan een afdeeling in stelling
welke tot onmiddellijke vuuropening gereed L-, ook reeds, indien
men dat noodig oordeelt, gedurende den naderingsmarsch. De
afdeelingen veranderen hier echelonsgewijze van stelling, over
lappen elkander derhalve, een werkwijze welke zeer veel van de
artillerie vergt. Het voordeel hierbij is, dat de Div. Cdt. geheel
de beschikking over zijn artillerie behoudt, de stellingen ervan
vaststelt, zoodat steeds ten volle rekening kan worden gehouden
met de plannen voor het geheel. Heeft nu een voorhoede art.
steun noodig, dan vraagt de cdt. dit aan den Div. Cdt., tenzij, wat
n o m. zonder bezwaar zal kunnen geschieden, deze laatste hem
de bevoegdheid heeft gegeven, zich rechtstreeks tot den cdt. van
de betrokken afdeeling te wenden. Een zelfde gezagsverhouding
kan worden geschapen voor het geval, waarbij a priori een af
deeling bij de voorhoede werd ingedeeld. Feitelijk marcheert
deze afdeeling dan slechts bij de voorhoede, en alleen voor
het geval de Div. Cdt. besluit tot steunverleening aan die voor
hoede, uit door hem aan te geven opstellingen dus, kan de
voorh. cdt. over het vuur van deze artillerie beschikken.
Beide methodes zijn, zooals uit het voorgaande moge zijn
gevolgd, een uitvloeisel van het beginsel der centralisatie. Men
vergete vooral niet, dat de tijd, welke verloopt tusschen het moment,
dat een afd. cdt. een opdracht tot steunverleening ontvangt en
het oogenblik, dat het vuur kan worden geopend, niet wordt
bepaald door den tijd, welke de afdeeling noodig heeft, om in
stelling te komen, doch daarentegen door den tijd, welke het
leggen der verbindingen en het verzorgen van de waarneming
vergen. Om een getal te noemen, uit de practijk verkregen, kan
men zich aan den veiligen kant achten, indien men genoemd
tijdsverloop stelt op l1/2 a 2 uur. Het marcheeren bij de voorhoede
geeft derhalve weinig, het voortdurend tot vuren gereed in stelling
staan van een afdeeling echter veel tijdwinst.
Beschouwen wij nu nog het geval, dat de voorhoede zich
heeft ontwikkeld, daar zij op behoorlijken weerstand is gestooten,
niet verder kan en dat zij moet vaststellen, wat er nu feitelijk
voor haar in front aanwezig is. Een openlijke verkenning zal
hiertoe menigmaal noodig zijn ter verkrijging van de noodige
gegevens voor den Div. Cdt. Versterking van de aanvallende kracht
van de voorhoede zal moeten plaats vinden. Infanterie uit de
hoofdmacht zal men daartoe bij voorkeur niet gebruiken, zoodat
men van zelf komt tot versterking van artillerie. Hoewel deze
artillerie nu momenteel tijdelijk werkzaam is ten behoeve van de
voorhoede, zoo zal de Div. Cdt. deze bezwaarlijk kunnen afstaan,
omdat hij dan ten slotte zelf zeer weinig meer in handen zou
1050